Rekestnummer 2000/AR/762

Datum
Instantie
BER BE
Merk
300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN
Depotnummer
Deposant
I.T.M. Entreprises
Tekst
Arrestnummer: 2000/AR/762
 
Definitief arrest
Bekrachtiging
 
Merken – beschrijvend karakter – aanduiding van de markt waarvoor de waren en diensten bestemd zijn.
Art. 6ter wet 30/6/’69
 
 
Het Hof van Beroep te Brussel, 9e kamer,
 
na beraadslaging, wijst volgend arrest:
 
INZAKE VAN:
 
 
I.T.M. Entreprises, naamloze vennootschap naar Frans recht met maatschappelijke zetel te 75015 Parijs (Frankrijk), rue Auguste Chabrières 24,
 
Verzoekster,
 
vertegenwoordigd door Meester Fernand de Visscher en Meester Emmanuel Cornu,
advocaten te 1050 Brussel, Louizalaan 149/20,
 
pleiters: Meester E. Cornu en Meester O. Klimis,
 
 
TEGEN:
 
 
HET BENELUX-MERKENBUREAU (afgekort BMB),
dienst gemeenschappelijk aan de Beneluxlanden met zetel te 2591 XR Den Haag (Nederland), Bordewijklaan 15,
 
Tegenpartij,
 
vertegenwoordigd door Meester Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie en Meester Brigitte Dauwe, advocaat, kantoor houdende te 1060 Brussel, Henri Wafelaertsstraat 47-51,
 
pleiters: Meester L. De Gryse en Meester C. Eyers.
 
 
****
 
I. - BESTREDEN BESLISSING
 
 
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van het Benelux-Merkenbureau (afgekort BMB) van 14 januari 2000 houdende weigering van inschrijving van het woordmerk “300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN”.
 
 
II. – PROCEDURE VOOR HET HOF
 
 
Het beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingediend door ITM ter griffie van het Hof op 14 maart 2000.
 
De procedure is op tegenspraak.
 
Artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken is van toepassing.
 
 
III. - FEITEN EN VOORGESCHIEDENIS VAN HET GEDING
 
 
1. ITM is een onderneming die supermarkten uitbaat onder de merknaam Intermarché.
 
Op 5 augustus 1998 heeft zij bij het BMB onder het depotnummer 084516 het woordmerk “300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN” ingediend ter aanduiding van de volgende waren en diensten:
 
o         Klasse 16: drukwerken, tijdschriften, catalogi, brochures, kranten, gedrukte stukken, magazines, reclamefolders, gespecialiseerde catalogi, affiches, kleine aanplakbiljetten;
o         Klasse 35: reclame, verspreiding van reclameadvertenties, (ver)huur van advertentieruimte, advertentieacquisitie (diensten van tussenpersonen voor plaatsing van reclameadvertenties); sponsorwerving; verdeling van folders, van stalen, van drukwerk; radio- en televisiereclame; public relations; organiseren van tentoonstellingen en evenementen voor handels- en reclamedoeleinden; beheer van commerciële zaken; zakelijke administratie; zakelijk advies, voorlichting en inlichtingen;
o         Klasse 38: telecommunicatie; radio- en televisiecommunicatie, communicatie via computerterminals; elektronische berichtgeving; (nieuwe) pers- en voorlichtingsagentschappen; radio- en televisieuitzendingen; uitzending van radio- en televisieprogramma’s.
o         Klasse 41: opleiding, opvoeding; uitgifte van boeken, van tijdschriften, van kranten, van magazines; organiseren van wedstrijden en evenementen op het gebied van opvoeding of amusement; organiseren en leiden van colloquia, conferenties en congressen; tentoonstellingen met culturele doeleinden, met het oog op maatschappelijke vorming, tentoonstellingen met het oog op consumptie-opvoeding; radio- en televisieamusement.
 
Op 13 april 1999 stelt het BMB de gemachtigde van ITM, de vennootschap Hanssens, in kennis van zijn voorlopige weigering in de volgende bewoordingen:
 
Het teken 300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN bestaat uitsluitend uit een alledaagse en gangbare uitdrukking en mist elk onderscheidend vermogen voor de in klassen 16, 35, 38 en 41 vermelde waren en diensten voor zover deze betrekking hebben op Europese consumenten (…). De combinatie van de bestanddelen is niet van die aard dat enig onderscheidend vermogen aan het teken wordt toegekend.
 
Bij brief van 11 oktober 1999 betwist de vennootschap Hanssens het standpunt van het BMB.
 
Op 25 oktober 1999 verklaart het BMB zijn beslissing te handhaven en op 14 januari 2000 maakt het de definitieve weigering bekend.
 
 
2. ITM stelt een beroep tegen deze beslissing in.
 
Zij verzoekt het Hof het BMB te bevelen over te gaan tot de inschrijving van het Benelux-depot nr. 084516 van het woordmerk 300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN ter aanduiding van de waren en diensten in klassen 16, 35, 38 en 41.
 
 
IV. – BESPREKING
 
 
3. Artikel 6 bis, 1, van de eenvormige BMW, ingevoegd bij Protocol van 2 december 1992 (goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995), bepaalt het volgende:
 
“Het Benelux-Merkenbureau weigert een depot in te schrijven indien naar zijn oordeel a) het gedeponeerde teken geen merk vormt in de zin van artikel 1, met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6 quinquies B, onder 2, van het Verdrag van Parijs mist;(…) “;
 
Deze bepaling dient te worden uitgelegd in het licht van het gestelde in de eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten.
 
Artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn, luidt als volgt :
« Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden :
a)    tekens die geen merk kunnen vormen;
b)    merken die elk onderscheidend vermogen missen;
c)     merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;
d) merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden. »
 
Het is voldoende dat een van de absolute weigeringsgronden van toepassing is om het teken niet als merk te kunnen inschrijven (HvJEG, 19 september 2002, C-104/00 P, Companyline).
 
 
1. – Ten aanzien van het beschrijvend karakter (artikel 3, lid 1, sub c)
 
 
4. Artikel 3, lid 1, sub c) van de richtlijn streeft een doel van algemeen belang na volgens hetwelk merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen ter aanduiding van de kenmerken van de waren of diensten waarvoor om inschrijving wordt verzocht door eenieder ongestoord moeten kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet derhalve dat die tekens of benamingen op grond van hun inschrijving als merk aan een enkele onderneming worden voorbehouden (HvJEG, 12 februari 2004, C-363/99, Postkantoor, r.o. 54).
 
Overigens moeten de absolute gronden voor weigering van de inschrijving van een merk worden beoordeeld in verhouding tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd en in verhouding tot de perceptie die het relevante publiek ervan heeft.
 
 
5. Het gedeponeerde merk is samengesteld uit de woorden 300, MILJOEN, EURO en CONSUMENTEN.
 
Het relevante publiek, met name de consumenten die geregeld naar de supermarkt gaan, met inbegrip van het Franstalige publiek, zal dit moeiteloos begrijpen als de zin “300 millions d’euro-consommateurs”. Dit publiek is niet alleen consument van in supermarkten verkochte waren maar ook van de communicatiemiddelen bedoeld in klassen 16, 35, 38 en 41.
 
In tegenstelling tot hetgeen ITM aanvoert, is de combinatie van de term euro met de term consument geen uitgevonden term. Naast de aanduiding als Europese munteenheid is Euro een voorvoegsel dat in het normale taalgebruik vaak wordt aangewend ter aanduiding van een bedrijf, een instituut, een waar, een dienst of een activiteit in relatie tot Europa danwel in Europa gelegen (cf. map III van het dossier van het BMB). Voorts wordt de term euro-consommateur vaak gebruikt om de Europese consument aan te duiden, zoals euro consumer in het Engels, Euro konsument in het Duits en euro consument in het Nederlands (cf. stukken III.5, III.7b en III.8 van het dossier van het BMB). De omstandigheid dat dit woord (nog) niet in een woordenboek voorkomt, betekent niet dat daaruit dient te worden afgeleid dat het een onderscheidend vermogen zou hebben (GvEA, 12 januari 2000, T-19/99, Companyline).
 
Ieder woord van het merk duidt een van de kenmerken van de waren en diensten aan waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, met name de markt waarvoor deze zijn bestemd. Immers:
 
o         300 miljoen geeft het aantal personen aan dat kan worden bereikt door allerhande tijdschriften, catalogi, reclamefolders en –advertenties, elektronische berichtgeving, en berichtgeving via radio of televisie, opleidingsprogramma’s, conferenties, congressen, enz.;
o         euro hun ligging, d.w.z. in Europa (en niet het feit dat ze de euro als munteenheid gebruiken);
o         consument hun hoedanigheid van consument.
 
Het teken, in zijn geheel beschouwd, wijkt niet af van de perceptie die uit de som van de gebezigde termen kan worden afgeleid en vertoont geen extra kenmerk dat hem een onderscheidend vermogen kan toekennen.
 
300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN duidt dus wel degelijk de groep consumenten aan waarvoor de waren en diensten zijn bestemd.
 
 
6. Destijds had het Benelux-Gerechtshof geoordeeld dat een aan de gangbare taal ontleend woord, dat verwijst naar de groep consumenten waarvoor de waar in het bijzonder is bestemd, slechts dan als uitsluitend beschrijvend kan worden beschouwd indien dat woord, gelet op alle omstandigheden van het geval, slechts kan worden aangemerkt als de aanduiding van de bestemming van de waar, in dier voege dat derden zouden worden verhinderd gelijke bestemming van dezelfde of soortgelijke waar op de in de gangbare taal gebruikelijke wijze aan te duiden (Benelux-Gerechtshof, 19 januari 1981, A 80/3 Kinder).
 
Welnu, in casu dient te worden vastgesteld dat het teken geen enkele andere term bevat die niet beschrijvend is.
 
Bovendien maakt het bij de huidige stand van de jurisprudentie weinig verschil dat het teken in voorkomend geval meerdere potentiële betekenissen heeft. De inschrijving van een woord als merk moet dan ook worden geweigerd indien het in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt (HvJEG 23 oktober 2003, C-191/01 P, Doublemint), wat in casu het geval is.
 
Ten slotte beweert ITM niet dat het door haar ingediende teken een onderscheidend vermogen zou verworven hebben als gevolg van het gebruik dat ervan zou zijn gemaakt.
 
Daaruit volgt dat het ter inschrijving aangeboden merk door het relevante publiek zal worden opgevat als een aanduiding van een kenmerk van de waren en diensten en niet als een onderscheiding van deze waren en diensten van een onderneming van die van andere ondernemingen.
 
Overigens moeten op grond van het algemeen belang in de eerste plaats alle ondernemingen in hun berichtgeving, en met name in hun reclamebrochures, alle consumenten van de Europese Unie tot wie zij zich richten, vrijelijk kunnen aanduiden en mag het gebruik van het teken 300 MILJOEN EURO CONSUMENTEN niet uitsluitend aan een onderneming zijn voorbehouden.
 
 
2. – Ten aanzien van het onderscheidend vermogen (artikel 3, lid 1, sub b)
 
 
7. Een woordmerk dat kenmerken van waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 3, lid 1, sub c, van de richtlijn mist daardoor noodzakelijkerwijs elk onderscheidend vermogen voor deze waren of diensten in de zin van dezelfde bepaling onder b) van de richtlijn (HvJEG, reeds genoemd arrest Postkantoor, r.o. 86).
 
Het beroep is mitsdien ongegrond.
 
 
V. - CONCLUSIE
 
 
Om deze redenen, het Hof,
 
1.       Verklaart het beroep ontvankelijk, maar ongegrond.
 
Verwerpt het verzoek van ITM.
 
 
2.       Verwijst ITM in de kosten.
Deze kosten bedragen 185,92 + 52,06 + 237,98 € voor haar en 237,98 € voor het BMB.
 
 
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare burgerlijke terechtzitting van de negende kamer van het Hof te Brussel op 18-05-2006
 
waar aanwezig waren:
 
Martine REGOUT, Raadsheer d.d. Voorzitter,
Henry MACKELBERT, Raadsheer,
Els HERREGODTS, Raadsheer,
Patricia DELGUSTE, Griffier.
 
* * * * *