Rekestnummer 2001/AR/433

Datum
Instantie
BER BE
Merk
PRALINETTE
Depotnummer
Deposant
N.V. PRALINETTE
Tekst
Arrestnummer: 2001/AR/433
 
N.V. PRALINETTE tegen BENELUX-MERKENBUREAU
 
Uitspraak: 9 september 2003
A.R. nr. 2001/AR/433
 
ARREST
 
Het Hof van Beroep te BRUSSEL, achtste kamer, na beraadslaging,
 
spreekt volgend arrest uit:
 
inzake van
 
N.V. PRALINETTE,
met maatschappelijke zetel te 8000 Brugge, Wollestraat 31 B,
eiseres,
vertegenwoordigd door Meester Emmanuel Cornu en Meester Eric De Gryse, loco Meester Antoine Braun, advocaten te 1050 Brussel, Louizalaan 149 bus 20;
 
tegen
 
BENELUX-MERKENBUREAU,
opgericht krachtens het Benelux-Verdrag van 19 maart 1962 inzake de warenmerken,
met rechtspersoonlijkheid, en met zetel te 2591 XR Den Haag (Nederland), Bordewijklaan 15,
verweerster,
vertegenwoordigd door Meester Carl De Meyer,
advocaat te 1000 Brussel, Brederodestraat 13;
 
Over de rechtspleging.
 
1.         Met het inleidend verzoekschrift wordt het hof geadieerd op grond van artikel 6 ter van de Eenvormige Benelux Merkenwet betreffende een beslissing tot weigering van een inschrijving van een depot waarvan op 18 december 2000 aan eiseres kennis werd gegeven door het Benelux Mer-kenbureau.
 
2.         Het verzoekschrift werd op 19 februari 2001 binnen de wettelijke termijn en formeel regelmatig neergelegd op de griffie van het hof.
 
3.         De raadslieden van de partijen werden gehoord op de terechtzitting van 8 april 2003.
 
De feiten en het voorwerp van de vordering.
 
4.         De eiseres heeft op 2 december 1999 het woordteken 'Pralinette' gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau.
 
Het depot betreft de klassen 30 (pralines, chocoladeproducten, koffie, ijswaren, koekjes en suikerwaren), 32 (bieren, frisdranken en andere alcoholvrije dranken, -voor zover niet begrepen in andere klassen- waaronder aperitieven en cocktails-) en 33 (alcoholhoudende aperitieven en cocktails).
 
Het depot met nummer 0951849 werd ingeschreven voor de klassen 32 en 33, maar
geweigerd voor klasse 30.
 
5.         Het Benelux Merkenbureau, verder afgekort als BMB, heeft op 10 april 2000 aan eiseres meegedeeld dat de inschrijving van het teken voorlopig werd geweigerd voor alle waren van de klasse 30.
Als reden hiervoor wordt vermeld: een totaal gemis aan onderscheidend vermogen met betrekking tot pralines en de mogelijkheid van misleiding van het publiek voor alle andere in de klasse 30 genoemde waren dan pralines.
 
Bij brief van 27 september 2000 hebben de raadslieden van eiseres uitgebreid bezwaren geformuleerd tegen de gedeeltelijke weigering.
 
Na een repliek van 3 november 2000 heeft het BMB bij brief van 18 december 2000 zijn definitieve gedeeltelijke weigering tot inschrijving van het depot meegedeeld.
 
6.         Eiseres vordert om het BMB te bevelen over te gaan tot de inschrijving van het verrichte depot voor de waren uit klasse 30, minstens voor de andere waren uit klasse 30 dan pralines.
 
Ze voert tegen de weigeringsbeslissing volgende hoofdgrieven aan:
- de onderscheidende kracht van het teken werd in abstracto en analytisch beoordeeld op basis van taalkundige aspecten van het teken, terwijl het in concreto en synthetisch moet worden beschouwd in functie van alle bijzonderheden van het geval;
- minstens heeft het teken onderscheidende kracht verkregen ingevolge inburgering;
- er bestaat geen grond om voor misleiding te vrezen wat de overige producten betreft uit klasse 30.
 
Eiseres beklaagt er zich verder over dat het BMB een onvolledig administratief dossier overlegt en dat haar rechten geschonden zijn bij de totstandkoming en kennisgeving van de weigeringsbeslissing.
Zowel formeel als inhoudelijk zou de weigeringsbeslissing tekort schieten en om die reden moeten worden vernietigd.
 
In ondergeschikte orde vraagt ze, alvorens recht te doen, de overlegging te bevelen van het administratief dossier met betrekking tot haar depot binnen een termijn van drie dagen, onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 euro per dag vertraging.
 
7.         Het BMB verwerpt de kritiek die de formele onregelmatigheid van de weigeringsbeslissing betreft geheel.
 
Het handhaaft overigens zijn standpunt inzake het gemis aan onder-scheidend vermogen en het risico op misleiding onverkort. Er wordt ook verwezen naar beschrijvend gebruik van het woord door derden en door eiseres zelf en naar het gewone taalgebruik.
 
Het besluit dat de vordering moet worden verworpen voor alle waren van de klasse 30.
 
Beoordeling.
 
De overlegging van het 'administratief dossier'.
 
8.         Eiseres vordert dat het BMB alle documenten zou overleggen die het administratief dossier vormen dat samengesteld werd na haar depot op 2 december 1999.
 
Ze verwijst in dit verband ook naar de artikelen 722 en 723 Gerechtelijk Wetboek.
 
Het BMB bestrijdt dat het gehouden is om een dossier neer te leggen en dat het terzake dienende stukken zou achterhouden.
 
9.         Binnen het bestek van de preventieve toetsing van gedeponeerde merken is door de Benelux Merkenwet aan het BMB opgedragen de inschrijving van een depot te weigeren wanneer naar zijn oordeel het teken niet voldoet aan de in artikel 6 bis 1 a en b gestelde grondvoorwaarden.
 
Het BMB treedt hierbij niet op als een met rechtspraak belast orgaan, maar als een supranationale administratieve overheidsinstelling, die krachtens artikel 6 bis 1. BMW een inschrijving moet weigeren indien naar zijn oordeel het depot inhoudelijk niet voldoet.
 
Een dossier van rechtspleging zoals bedoeld in de artikelen 720 en volgende Gerechtelijk Wetboek dat door het B.M.B. aan het Hof van Beroep te Brussel moet worden overgemaakt, is derhalve niet voorhanden.
 
10.       Het BMB heeft een weigering om in te schrijven te motiveren in functie van de beperkte absolute weigeringsgronden.
 
Het rechtsmiddel dat bij artikel 6 ter BWM is ingesteld tegen een weigeringsbeslissing betreft geen vernietigingscontentieux, maar een voorziening in volle omvang, die er desgevallend toe leidt dat het BMB wordt bevolen om het depot in te schrijven.
 
Het hof herneemt daarbij de inhoudelijke toetsing, mede op basis van eventuele nieuwe overtuigingsstukken, maar het valt niet meteen in te zien welke stukken ten gunste van een inschrijving het BMB zou kunnen achterhouden, waarover eiseres niet zou beschikken.
 
In de voor het hof gevoerde rechtspleging is het BMB een verwerende partij die haar beslissing verdedigt, maar daartoe niet eens is gehouden.
Het is evenmin gehouden om een dossier over te leggen: de Benelux Merkenwet, noch het uitvoeringsreglement voorzien hierin.
 
Over de formele validiteit van de weigeringsbeslissing.
 
11.       De grieven betreffende de beweerde formele onregelmatigheid van de beslissing zijn in zoverre irrelevant dat het hof binnen het bestek van de gevoerde rechtspleging zijn beslissing in de plaats stelt van deze van het BMB, indien de weigering op inhoudelijke grond onterecht is.
 
Zelfs indien een vormvoorschrift zou geschonden zijn, maar de weigering inhoudelijk terecht voorkomt, zou het hof alleen maar kunnen beslissen dat het depot met reden niet werd ingeschreven.
 
Een eventuele vormelijke onregelmatigheid zou dus niets afdoen aan het gevolg van een onherroepelijke weigering, bepaald in artikel 6 bis 5. BMW: de gehele of gedeeltelijke nietigheid van het depot.
 
12.       Het hof overweegt evenwel ten overvloede dat in het voorliggende geval de weigeringsbeslissing aan de vormvoorschriften niet tekort komt.
 
De rechten van eiseres in de preventieve toetsingsprocedure worden bepaald in artikel 6 bis 3. en 4. Benelux-Merkenwet.
 
Ze houden in dat de deposant in geval van weigering om in te schrijven in de gelegenheid wordt gesteld binnen bepaalde termijnen bezwaren te formuleren om het BMB alsnog van mening te doen veranderen.
Het BMB is gehouden een weigeringsbeslissing te motiveren.
 
13.       Blijkens de overgelegde stukken werden deze voorschriften nageleefd.
 
Aldus heeft eiseres de kans gekregen en benut om binnen het bestek van de vigerende administratieve procedure haar standpunt over het depot te verdedigen.
 
De door eiseres aangevoerde 'rechten van verdediging' en de naleving van de verdragsbepalingen inzake fundamentele rechten -het EVRM en het BUPO- zijn binnen het bestek van deze administratieve procedure niet toepasselijk.
Zij worden daarentegen gewaarborgd tijdens de rechtspleging die het rechterlijk toezicht op die procedure instelt.
 
14.       De verplichting voor het BMB om 'onverwijld' kennis te geven van zijn beslissing, betreft verder niet een gesanctioneerd voorschrift maar een ordemaatregel, eens de beslissing is genomen.
 
Van de definitieve weigering werd kennis gegeven met de motivering dat de bezwaren die eerder werden meegedeeld niet werden ontzenuwd.
Met die motivering werd het voorheen ingenomen standpunt bevestigd.
 
De inhoudelijke toetsing van het depot.
 
15.       Eiseres heeft op 2 december 1999 het woordteken Pralinette' gedeponeerd onder nummer 951.849 met het oog op de inschrijving ervan als merk voor waren uit de klassen 30, 32 en 33.
 
De voorlopige gedeeltelijke weigering werd op 10 april 2000 meegedeeld en als reden hiervoor werd vermeld: het gemis aan ieder onderscheidend vermogen zoals vermeld in artikel 6 bis eerste lid, onder a, van de Benelux Merkenwet met betrekking tot pralines.
 
Het gemis aan onderscheidende kracht wordt afgeleid uit het feit dat: " het teken Pralinette bestaat uit een samentrekking van de soortnaam praline en het in verkleinwoorden gangbare achtervoegsel -ette".
 
Voor de waren uit de klasse 30, andere dan pralines, wordt gesteld: "Bovendien zou het gebruik van het teken misleiding van het publiek tot gevolg kunnen hebben voor alle andere in de klasse 30 genoemde waren dan pralines."
 
Aldus wordt aan twee absolute weigeringsgronden gerefereerd.
 
16.       Eiseres betoogt dat zij als chocoladebedrijf reeds sedert jaren de handelsnaam Pralinette' gebruikt, dat zij die naam tevens als maatschappelijke benaming draagt en het woord ook als merk gebruikt voor de waren die ze op de markt brengt, waaronder individueel verpakte chocolaatjes.
 
Ze wijst er op dat ze het woord ook al in 1997 deponeerde als een onderdeel van een woord-en beeldmerk voor de klassen 30 en 33.
 
Ze duidt het BMB in het bijzonder euvel:
-                      dat het teken wordt geweigerd op grond van een analytische benadering van de samenstellende delen van het teken: het woord 'praline' en het verkleinwoord 'tte', terwijl het teken in zijn geheel dient te worden beschouwd;
 
-                      dat bij de beoordeling geen rekening werd gehouden met de bijzonderheden van het geval.
 
Ze vermeldt tevens dat het woord 'Pralinette' als zodanig niet bestaat, ook niet als verkleinwoord voor'praline'.
 
17.       Het gemis aan onderscheidend vermogen als weigeringsgrond bedoeld in artikel 6 bis onder 1. a, moet worden begrepen in de zin van het bepaalde in artikel 3, 1. a) van de richtlijn Raad EG van 21 december 1988 betreffende de harmonisatie van het merkenrecht van de Lid-Staten.
 
Aldus wordt onder 'onderscheidend vermogen' verstaan, dat een merk zich ertoe behoort te lenen dat de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming worden geïdentificeerd en ze er door van deze van andere ondernemingen worden onderscheiden (H.v.J. EG 4 mei 1999, inzake Windsurfing Chiemsee, C-108/97 en C-109/97, ro. 49; H.v.J. EG 20 juni 1999, inzake Lloyd Shuhfabrik Meyer, C-342/97, ro. 22).
 
18.       Het teken waarvoor merkbescherming wordt gevraagd moet bij het onderzoek naar het onderscheidend vermogen worden beschouwd zoals het wordt gedeponeerd en in functie van de waren en diensten uit de klassen waarvoor de inschrijving wordt gevraagd.
 
Dit impliceert dat het als zodanig in zijn geheel moet worden beoordeeld, ongeacht de eventuele samenstellende onderdelen die er kunnen worden in herkend.
 
19.       Het woordteken 'pralinette' refereert visueel en auditief onwillekeurig aan het woord 'praline' omwille van het verkleinwoord dat er spontaan in opvalt.
 
Het woord 'praline' op zich is zuiver beschrijvend voor een soortnaam en bezit geen enkel onderscheidend vermogen voor pralines.
 
20.       Het woord 'pralinette' mag dan al niet behoren tot een officiële woordenlijst van een taal, het wordt door de gemiddelde consument tot wie het teken wordt gericht om pralines te onderscheiden ongetwijfeld gepercipieerd als een verkleinwoord voor een praline, zonder dat hiermee een analytisch begrijpen gepaard moet gaan.
 
Het overstijgt zijn taalkundige duiding niet en laat op zich geen enkele ruimte voor meerduidigheid.
 
21.            Daarenboven is aannemelijk dat volgehouden taalgebruik het woord ingang doet of kon doen vinden, ongeacht of het officieel wordt erkend.
 
In die zin dient het woord ook beschikbaar te blijven om kleinere pralines aan te wijzen zoniet kunnen de mededingers van eiseres onrechtmatig worden gehinderd.
 
22.            Zodoende moet worden aangenomen dat het teken niet in aanmerking komt om pralines te onderscheiden als afkomstig van de onderneming van eiseres.
 
23.       Eiseres beroept zich verder op inburgering die voortvloeit uit het jarenlang gebruik, zodanig dat het woord niettemin onderscheidend vermogen heeft verkregen.
 
Blijkens overgelegde stukken heeft eiseres het teken 'pralinette' tijdens de voorbije jaren wel gebruikt, maar hoofdzakelijk als maatschappelijke benaming of handelsbenaming, en overigens bijna steeds als onderdeel van haar gedeponeerd woord-en beeldmerk.
 
Langdurig en intensief gebruik van het teken 'pralinette' voor pralines op het territorium van de Benelux kan hieruit helemaal niet worden afgeleid.
 
24.       Met betrekking tot de andere waren uit klasse 30 dan pralines ligt de appreciatie anders.
 
Voor de betrokken waren -chocoladeproducten, koffie, ijswaren, koekjes en suikerwaren- mist het teken 'pralinette' ieder beschrijvend karakter.
 
Wanneer onder het teken waren worden aangeboden die in geen enkel opzicht iets gemeen hebben met datgene waaraan de taalkundige betekenis van het woord refereert, kan de doorsnee voorzichtige en geïnformeerde consument in zijn voorstelling omtrent de aard van die waren niet misleid worden op grond van het teken zelf.
 
25.       Voor de overige waren uit klasse 30 moet dan ook worden aangenomen dat ze met het woordteken 'pralinette' kunnen worden onder-scheiden als afkomstig van de onderneming van eiseres, zonder dat de gemiddelde voorzichtige en geïnformeerde consument zal misleid raken nopens de werkelijke aard van de waren.
 
De voorbeelden die door verweerster worden aangehaald omtrent het gebruik van het woord pralinette -buiten de Benelux- voor andere waren dan pralines, bevestigen trouwens dat in dit laatste geval het teken een fantasie-dimensie krijgt.
 
De inschrijving werd voor die waren dan ook onterecht geweigerd.
 
De vordering is in die mate gegrond.
 
OM DEZE REDENEN HET
 
HOF,
 
In acht genomen artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken,
 
Rechtsprekend na tegenspraak,
 
Ontvangt de vordering en verklaart ze als volgt gegrond,
 
Beveelt de inschrijving in het register van het Benelux Merkenbureau van het depot van het woordteken Pralinette' voor de waren uit klasse 30, met uitzondering van pralines.
 
Veroordeelt eiseres en verweerster ieder in de helft van de gedingkosten, begroot op 687,91 euro (€ 185,92 + € 55, 78 + € 446,21) voor eerstgenoemde en op 446,21 euro voor laatstgenoemde.
 
Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke achtste kamer
van het hof van beroep te Brussel, op 9 september 2003
 
waar aanwezig waren en zitting hielden:
 
P. BLONDEEL, Voorzitter,
S. RAES, Raadsheer
B. LYBEER, Raadsheer,
K BATSELIER, E.a. adjunctgriffier.
 
* * * * *