Rekestnummer 2002/AR/2902

Datum
Instantie
BER BE
Merk
L'ACHAT QUI RAPPORTE
Depotnummer
Deposant
LOUIS DELHAIZE FINANCIËLE EN PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ
Tekst
Arrestnummer: 2002/AR/2902
 
Louis Delhaize Financiële en Participatiemaatschappij NV tegen BENELUX-MERKENBUREAU
 
Uitspraak 21.06.2006
A.R. : 2002/AR/2902
R.nr. : 2006/4871
Nr.: 1287
 
Het Hof van Beroep te Brussel, 9e kamer,
 
na beraadslaging, wijst volgend arrest :
 
Definitief arrest
 
Beroep van Louis Delhaize Financiële en Participatiemaatschappij NV gericht tegen de beslissing van het Benelux-Merkenbureau houdende weigering tot inschrijving van het depot van het merk ‘L’ACHAT QUI RAPPORTE’
 
inzake van:
 
LOUIS DELHAIZE FINANCIËLE EN PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ,
afgekort DELFIPAR,
naamloze vennootschap met maatschappelijke zetel te 6043 Ransart, rue René Delhaize 142,
Verzoekster,
vertegenwoordigd door Meester Emmanuel Cornu, advocaat te 1050 Brussel, Louizalaan 149/20,
 
tegen:
 
HET BENELUX-MERKENBUREAU
(afgekort BMB),
dienst gemeenschappelijk aan de Beneluxlanden, met zetel te 2591 XR Den Haag (Nederland), Bordewijklaan 15,
Tegenpartij,
vertegenwoordigd door Meester Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie en Meester Brigitte Dauwe, advocaat, kantoorhoudende te 1060 Brussel, Henri Wafelaertsstraat 47-51,
pleiters: Meester L. De Gryse en Meester Ch. Garrigues.
 
Art.6ter merken
Benelux-wet van 30/6/69 - depot.
 
****
 
 
De procedure voor het BMB en de bestreden beslissing
 
1.       Op 24 juli 2001 heeft verzoekster bij het Benelux-Merkenbureau en onder het depotnummer 0994124 het woordmerk ‘L’ACHAT QUI RAPPORTE’ ingediend ter aanduiding van de diensten in de volgende klassen:
 
Klasse 35: Verkoopdiensten in detailhandel van alle categorieën van waren die in grootwinkelbedrijven worden aangeboden; reclame en promotiediensten voor waren van derden; beheer van commerciële zaken, zakelijke administratie.
 
Klasse 36: Financiën, financiële diensten, uitgifte van waardebonnen.
 
2.       Op 25 januari 2002 heeft het Benelux-Merkenbureau verzoekster in kennis gesteld van zijn voorlopige weigering tot inschrijving van het gevraagde merk, met de volgende onderbouwing:
 
« Het teken L’ACHAT QUI RAPPORTE bestaat uitsluitend uit een gewone zin uit het normale taalgebruik zonder individueel karakter en mist elk onderscheidend vermogen voor de in klassen 35 en 36 vermelde diensten (zie artikel 6bis, lid 1, onder a. van de eenvormige Beneluxwet op de merken als bijlage). »
 
3. Verzoekster betwist de voorlopige weigering bij brief van 13 maart 2002 en voert daarbij in wezen aan dat de door het BMB gehanteerde criteria niet relevant zijn voor het beoordelen van het onderscheidend vermogen.
 
Deze argumenten werden door het BMB weerlegd bij schrijven van 12 april 2002.
 
Het BMB heeft in de eerste plaats aangegeven dat het teken ‘L’ACHAT QUI RAPPORTE’ een slogan is met een ‘zeer algemeen en aanprijzend’ karakter ten aanzien van de betreffende diensten.
 
Stellende dat het betwiste teken diende te worden bekeken in het licht van de in het arrest van 20 september 2001 (‘Baby-dry’) door het Hof van Justitie vermelde criteria heeft het BMB vervolgens medegedeeld dat het teken ‘L’ACHAT QUI RAPPORTE’ naar zijn oordeel als volgt diende te worden beschouwd:
 
-    een slogan die inhoudt dat ‘sommige aankopen voordelig kunnen zijn omdat ze recht geven op bijvoorbeeld spaarpunten’;
 
-    een ‘alledaagse’ slogan, zonder ‘onderscheidend’ element, die niet als een taalkundige vondst kan worden bezien;
 
-    een ‘bekende uitdrukking’ die geen ‘nevenschikking’ vormt die ‘qua structuur ongebruikelijk’ is;
 
Op basis van deze vaststellingen heeft het BMB twee conclusies getrokken:
 
-         de eerste, volgens welke het teken slechts een verkoopbevorderende functie heeft zodat het niet kan worden opgevat als een aanduiding van de herkomst van de betreffende diensten;
 
-         de tweede, volgens welke het een ‘geheel beschrijvende’ aanduiding betreft.
 
Met betrekking tot deze tweede conclusie heeft het BMB aangegeven dat het teken naar zijn oordeel deel uitmaakt van de ‘tekens of aanwijzingen welke in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de soort, de hoedanigheid, de hoeveelheid, de bestemming, de waarde, de plaats van herkomst der waren of het tijdstip van voortbrenging (artikel 6quinquies B, sub 2 van het Verdrag van Parijs)’ en het teken dientengevolge door eenieder ongestoord zou moeten kunnen worden gebruikt overeenkomstig de lering van het Hof van Justitie onder r.o. 25 van het arrest Chiemsee van 4 mei 1999 (C-108/97 en C-109/97), lering die betrekking heeft op artikel 3, lid 1, sub c) van de eerste richtlijn 89/104/EEG.
 
4. Verzoekster heeft bij brief van 25 juli 2002 geantwoord. Zij betwist dat de slogan als beschrijvend kan worden aangemerkt, aangezien hij geen rechtstreeks en onmiddellijk verband legt met de betreffende diensten en geen gewone manier is om deze aan te duiden.
 
Ze heeft met klem gesteld dat het een woordspeling betrof die onmiddellijk de aandacht van de consument kan trekken.
 
Bij brief van 16 augustus 2002 heeft het BMB zijn redenering bevestigd, daarbij aandringend op de noodzaak om rekening te houden met het algemeen belang dat aan elk van de in artikel 3 van de richtlijn vermelde weigeringsgronden voor inschrijving ten grondslag ligt: ‘naar het oordeel van het Bureau staat het toekennen van een merk voor een gewone aanprijzende zin voor betreffende waren en diensten gelijk met het verlenen van een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel aan de houder ervan ten nadele van de concurrenten. Zulks druist in tegen het algemeen belang.’
 
Op 25 oktober 2002 is verzoekster in kennis gesteld van de definitieve weigeringsbeslissing.
 
 
Onderwerp van het beroep
 
5.       Bij op 23 december 2002 ingediend verzoekschrift heeft verzoekster een beroep tegen deze beslissing ingesteld dat ertoe strekt het BMB te bevelen over te gaan tot inschrijving van het Benelux depot nr. 0994124 van het woordmerk “L’ACHAT QUI RAPPORTE” ter aanduiding van de diensten in klassen 35 en 36.
 
 
Ten aanzien van de gegrondheid van het beroep
 
 
-         Ten aanzien van de grond(en) voor absolute weigering door het BMB om zijn gedeeltelijke weigeringsbeslissing te motiveren
 
 
6.       Artikel 6bis, 1, BMW, ingevoegd bij Protocol van 2 december 1992 (goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995), luidt als volgt: « Het Benelux-Merkenbureau weigert een merk in te schrijven indien naar zijn oordeel a) het gedeponeerde teken niet beantwoordt aan de in artikel 1 gegeven omschrijving van een merk, met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6quinquies B, onder 2, van het Verdrag van Parijs mist; (…) »;
 
Deze bepaling dient te worden uitgelegd in het licht van het gestelde in de eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten van de Europese Unie.
 
Artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn luidt als volgt: « Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden:
 
a)    tekens die geen merk kunnen vormen;
b)    merken die elk onderscheidend vermogen missen;
c)    merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;
d)    merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden. »
 
Het is voldoende dat een van de absolute weigeringsgronden van toepassing is om het teken niet als merk te kunnen inschrijven.
 
7.       Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft aangegeven dat elk van de in artikel 3, lid 1, van de richtlijn en in artikel 7, lid 1, van verordening 40/94 inzake het gemeenschapsmerk – die identieke bepalingen bevat – genoemde absolute weigeringsgronden onafhankelijk van elkaar zijn en een afzonderlijk onderzoek vereisen (arrest van 21 oktober 2004 BHIM / Erpo Möbelwerk GmbH (DAS PRINZIP DER BEQUEMLICHKEIT), C-64/02 P r.o. 39).
 
Het algemeen belang dat bij het onderzoek van elk van deze weigeringsgronden in aanmerking wordt genomen, kan – en moet zelfs – andere overwegingen weerspiegelen naar gelang van de betrokken weigeringsgrond (arrest van 29 april 2004, Henkel/BHIM, C-456/01 P en C-457/01 P, r.o. 45 en 46 ; arrest van 16 september 2004, SAT.1/BHIM, C-329/02 P, r.o. 25).
 
Het aan artikel 3, lid 1, sub b, van de eerste richtlijn 89/104/EEG ten grondslag liggende algemeen belang valt samen met de wezenlijke functie van het merk dat erin gelegen is aan de consument of de eindverbruiker met betrekking tot de gemerkte waren of diensten de identiteit van de oorsprong te waarborgen, in dier voege dat hij deze waar of deze dienst zonder gevaar voor verwarring van waren of diensten van andere herkomst kan onderscheiden en het bestaat erin dat de beschikbaarheid van tekens van een bepaalde categorie niet ongerechtvaardigd moet worden beperkt voor de andere marktdeelnemers die waren of diensten aanbieden van het type waarvoor de inschrijving is aangevraagd (arrest van 16 september 2004, SAT.1/BHIM, C-329/02 P, r.o. 26 en 27).
 
Het aan artikel 3, lid 1, sub c), van de eerste richtlijn 89/104/EEG en aan de bepaling die identiek is aan artikel 7, lid 1, sub c), van verordening 40/94 ten grondslag liggende algemeen belang streeft ernaar dat tekens of benamingen die de kenmerken van waren of diensten beschrijven waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder ongestoord kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet derhalve dat die tekens of benamingen op grond van hun inschrijving als merk aan een enkele onderneming worden voorbehouden (zie in die zin arrest DOUBLEMINT van 23 oktober 2003, BHIM / Wm. Wrigley, C-191/01 P, r.o. 31 ; arrest van 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee, C-108/97 en C-109/97, r.o. 25, arrest van 8 april 2003, Linde et al., C-53/01 tot C-55/01, r.o. 73).
 
8.       Uit het voorgaande volgt dat het van belang is te trachten te bepalen op grond van welke bepaling het BMB een weigering heeft ingeroepen en bij de toetsing van de rechtmatigheid van de bestreden beslissing iedere verwarring van de criteria op basis waarvan de verschillende bezwaren tegen inschrijving worden beoordeeld, te vermijden.
 
9.       Uit de beknopte motivering in de kennisgeving van voorlopige weigering, die verwijst naar artikel 6bis, § 1, sub a), van de eenvormige wet, kan worden afgeleid dat de grond diegene is welke vermeld wordt in artikel 3, lid 1, sub b), van de richtlijn. De overweging dat het gaat om een gewone zin uit het normale taalgebruik zonder enig individueel karakter suggereert geenszins dat het BMB toen heeft gemeend dat het teken beschrijvend was voor de diensten waarvoor het merk was aangevraagd.
 
Integendeel, uit de motivering in de brief van 12 april 2002 en de brief van 16 augustus 2002 blijkt duidelijk dat het BMB de inschrijving niet alleen heeft geweigerd op basis van de in artikel 3, lid 1, sub b), van de richtlijn, vermelde grond, maar tevens op basis van de in dezelfde bepaling onder c) vermelde grond.
 
 
-         Ten aanzien van de absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub c), van de richtlijn
 
10.      Het BMB voert aan dat de slogan « L’ACHAT QUI RAPPORTE » samenvalt met « de onmiskenbare aanduiding van de essentiële hoedanigheid van de voorgestelde diensten ; het betreffende publiek begrijpt onmiddellijk dat het door de aankopen die het verricht, ertoe gebracht wordt om een goede zaak te doen » (conclusies, blz. 15, punt 1.3.).
 
Het Bureau voegt eraan toe dat er geen merkbaar verschil is tussen de formulering van de betwiste uitdrukking en de terminologie die in het normale taalgebruik van de betrokken categorie consumenten wordt gebezigd om deze essentiële eigenschap van de betreffende diensten aan te duiden.
 
11.      De omstandigheid dat het teken kan worden opgevat als een boodschap die tot kopen aanzet, omdat deze suggereert dat de consument voordeel heeft bij de aanschaf van de betreffende diensten, kan evenwel niet de constatering rechtvaardigen dat het teken beschrijvend is in de zin van artikel 3, lid 1, sub c), van de richtlijn.
 
Het BMB erkent dat een merk « uitsluitend » dient te bestaan uit tekens of benamingen die kunnen dienen ter aanduiding van een kenmerk van de betreffende waren of diensten om onder deze bepaling te vallen.
 
Ten aanzien van een uit woorden samengesteld merk vloeit uit deze vereiste voort dat een eventueel beschrijvend karakter dient te worden vastgesteld voor elk van de termen afzonderlijk en voor het geheel dat ze vormen. Mitsdien kan de inschrijving van een merk dat tekens of aanduidingen zou bevatten met een beschrijvend karakter slechts worden geweigerd om de in artikel 3, lid 1, sub c), van de richtlijn vermelde reden op voorwaarde dat het geen andere tekens of aanduidingen bevat (arrest van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, (Baby-dry), C-383/99 P, r.o. 39).
 
12.       Het is van belang te onderstrepen dat het aangevraagde merk geen betrekking heeft op waren en evenmin rechtstreeks op de handeling van aanschaf van waren, maar wel op diensten, met name die welke in het kader van de detailhandel worden geleverd.
 
Betreffende diensten, die de verschillende prestaties bevatten die erop gericht zijn de consument ertoe te brengen een verkoophandeling met de desbetreffende onderneming in plaats van met een concurrent te sluiten, kunnen door een merk worden beschermd, zoals het Hof van Justitie in zijn arrest Praktiker Märkter van 7 juli 2005 (C-418/02) heeft aangegeven.
 
13.       Zelfs in de veronderstelling dat het element “ACHAT” op zich het doel aanduidt waarnaar de desbetreffende diensten streven, zou de slogan “L’ACHAT QUI RAPPORTE”, op basis van alle bestanddelen en in zijn geheel beschouwd, niet kunnen worden beschouwd als uitsluitend bestaande uit tekens of benamingen die kunnen dienen tot aanduiding van een wezenlijke eigenschap van de categorieën van de betreffende diensten.
 
Er is niet aangetoond dat de afzonderlijke bestanddelen op het ogenblik van de aanvraag om inschrijving daadwerkelijk werden gebruikt ter beschrijving van de betreffende diensten dan wel van kenmerken ervan. Het staat overigens niet vast dat ieder van deze afzonderlijke elementen, in minstens een van de mogelijke betekenissen, een kenmerk van de betreffende diensten aanduidt.
 
Mitsdien zou het teken, op basis van alle bestanddelen en in zijn geheel beschouwd, niet kunnen worden beschouwd als uitsluitend samengesteld uit tekens of benamingen die kunnen dienen ter aanduiding van de hoedanigheid van de betreffende waren.
 
De slogan verwijst overigens niet naar een objectief kenmerk van de desbetreffende diensten dat bij de keuze door het relevante publiek in aanmerking kan worden genomen. Hij doet een beroep op de verbeelding van het publiek met de aansporing om te oordelen dat de onder het merk “L’ACHAT QUI RAPPORTE” aangeboden diensten hem in staat stellen om uit de aanschaf van een waar waarvan de verkoop met bovengenoemde diensten verband houdt, voordelen te halen die veel verder reiken dan deze welke hij van de waar zelf verwacht. In tegenstelling tot wat het BMB aanvoert, zal de slogan geenszins onmiddellijk kunnen worden opgevat als een slogan waarmee een voordeel van financiële aard wordt aangeduid dat de prestaties die onder het begrip “diensten” vallen hem kunnen verlenen, nu de slogan de aard van het geboden voordeel niet nader bepaalt.
 
14.       Het BMB memoreert tevergeefs dat een teken op grond van artikel 3, lid 1, sub c), van de richtlijn voor inschrijving dient te worden geweigerd, wanneer het geen merkbaar verschil vertoont tussen de formulering van de woordcombinatie waarvoor inschrijving wordt aangevraagd en de terminologie die in het normale taalgebruik van de betrokken categorie consumenten wordt gebezigd om de waar of dienst of de essentiële eigenschappen daarvan aan te duiden (arrest van 20 september 2001, C-383/99 P, (Baby-dry), r.o. 40).
 
Het is immers slechts wanneer een van de termen die het geheel vormen geschikt is om deel uit te maken van uitdrukkingen die onder het normale taalgebruik vallen om de waar of dienst of de essentiële eigenschappen ervan aan te duiden, dat dient te worden nagegaan of hun nevenschikking een merkbaar verschil vertoont.
 
Het BMB hanteert dus een criterium dat niet relevant is in het kader van artikel 3, lid 1, sub c, van de richtlijn wanneer het aanvoert dat deze reden in aanmerking moet worden genomen wegens het feit dat de slogan “L’ACHAT QUI RAPPORTE“, in zijn geheel beschouwd, geen merkbaar verschil vertoont tussen de formulering en iedere uitdrukking die aanspoort om de gemerkte diensten te kopen, dat het door de gemiddelde consument in zijn geheel beschouwd als geenszins ongebruikelijk zou worden gezien om de essentiële eigenschap ervan aan te duiden en dat geen enkel element van fantasie bevat.
 
De betekenis van de slogan is overigens niet dusdanig verwaarloosbaar dat zij moet worden miskend nu zij niets toevoegt aan het beschrijvende bestanddeel “ACHAT”.
 
15.       Daar het aangevraagde merk niet uitsluitend is samengesteld uit beschrijvende bestanddelen, zou het algemeen belang dat vereist dat tekens of benamingen die de categorieën van waren of diensten beschrijven waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, beschikbaar blijven om door eenieder te worden gebruikt, niet kunnen worden aangevoerd om de weigeringsbeslissing te rechtvaardigen.
 
16.            Verzoekster verwijt het BMB dus terecht het beschrijvende karakter van het aangevraagde merk tegen de inschrijving te hebben ingeroepen.
 
-           Ten aanzien van de absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub b), van de richtlijn
 
17.       Een merk dat niet stuit op de weigeringsgrond vermeld in artikel 3, lid 1, sub c) van de richtlijn, heeft niet noodzakelijkerwijs een onderscheidend vermogen in de zin van diezelfde bepaling sub b).
 
Onderscheidend vermogen kan immers ook ontbreken wanneer het in aanmerking komende publiek dit teken niet kan opvatten als een aanduiding van de commerciële herkomst van de waren (arrest van 9 oktober 2002, Dart Industries/BHIM (UltraPlus) T-360/00, r.o. 30).
 
18.            Teneinde het onderscheidend vermogen van een uit woorden samengesteld merk zoals het litigieuze merk te beoordelen, moet het in zijn geheel worden beschouwd.
 
Ten aanzien van het teken “ L’ACHAT QUI RAPPORTE” in zijn geheel heeft het BMB geoordeeld dat het in grammaticaal opzicht niet afweek van de lexicale regels van het Frans.
 
Vervolgens heeft het BMB erop gewezen dat het een alledaagse slogan betrof met een duidelijke, voor eenieder verstaanbare boodschap, en heeft het geoordeeld dat slogans onderscheidend vermogen missen wanneer ze geen disparaat element hebben.
 
Deze overwegingen zijn niet steekhoudend.
 
Er is namelijk geen reden om striktere criteria toe te passen op slogans dan op andere soorten tekens. Welnu, zoals verzoekster opmerkt, is het vaste rechtspraak dat het feit dat er een gebrek is aan enig niveau van creativiteit of taalkundige of artistieke verbeelding niet afdoet aan het onderscheidend vermogen.
 
Voorts vertoont het teken, zoals verzoekster aangeeft, geen gebrek aan vindingrijkheid nu het door de verbeelding de vrije loop te laten in drie zeer eenvoudige woorden twee tegengestelde verschijnselen (uitgaven en winst) verenigt.
 
19.            Verwijzend naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie ten aanzien van de inschrijving van slogans voert het BMB aan dat het teken “L’ACHAT QUI RAPPORTE” elk onderscheidend vermogen mist als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub b), van de richtlijn in verband met het feit dat het geen bestanddelen bevat die het relevante publiek in staat zouden kunnen stellen om het teken te memoriseren als voor de aangeduide waren en diensten onderscheidend merk, buiten de duidelijke verkoopbevorderende betekenis ervan (arrest van 5 december 2002, Sykes Enterprises/BHIM (REAL PEOPLE, REAL SOLUTIONS) T-130/01, cf. r.o. 28).
 
Wanneer een teken als niet-beschrijvend wordt beschouwd, doet het feit dat dit teken tegelijkertijd meerdere functies vervult, niet af aan het onderscheidend vermogen ervan (arrest van 9 oktober 2002, Glaverbel/BHIM, T 36/01, r.o. 24).
 
De inschrijving van een merk bestaande uit tekens of benamingen die tevens worden gebruikt als reclameslogans, kwaliteitsaanduidingen of aansporingen tot het kopen van de waren of diensten waarop dat merk betrekking heeft, is als zodanig niet uitgesloten wegens dat gebruik (arrest van 5 december 2002, Sykes Enterprises/BHIM (Real People, Real Solutions) T-130/01, r.o. 19).
 
In het kader van een toetsing vooraf van het onderscheidend vermogen van een teken is het feit of het teken geschikt is om de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden van die van een andere onderneming doorslaggevend. Bij een weigering tot inschrijving wordt dus verondersteld dat is geconstateerd dat het redelijkerwijs uitgesloten is dat het betreffende teken geschikt is om in de ogen van het doelpubliek de beoogde waren of diensten te onderscheiden van deze met een andere herkomst, wanneer het publiek zal verzocht worden een keuze te maken in de handel.
 
Een weigering tot inschrijving kan daarentegen niet berusten op de constatering dat niet is aangetoond dat het teken onmiddellijk zal worden opgevat als een teken waarmee de waar of dienst waarvoor het daadwerkelijk als merk zal worden gebruikt, wordt geïdentificeerd danwel op de constatering dat niet is aangetoond dat de verkoopbevorderende functie die de slogan heeft, niet onmiskenbaar ondergeschikt is aan zijn functie als merk. Een dergelijk bewijs leveren is immers onmogelijk en zou betekenen dat voor merken die door slogans worden gevormd, striktere criteria gelden dan voor merken die voor andere categorieën tekens worden gebruikt.
 
Welnu, in casu is er op het eerste gezicht geen enkele reden te menen dat de betwiste slogan die uit het oogpunt van de consument de hoedanigheid van de onder het merk aangeboden diensten oproept, en dus een verband met deze heeft, niet in staat is om de essentiële functie van het merk voor de in de aanvraag om inschrijving beoogde diensten te vervullen niettegenstaande het feit dat zijn reclamefunctie overduidelijk is.
 
20.       Het BMB dringt verder nog aan op de noodzaak om alle tekens die waren of diensten of de kenmerken ervan aanduiden voor eenieder beschikbaar te houden.
 
Zoals hoger aangegeven (punt 8), is de eis inzake beschikbaarheid voor algemeen gebruik evenwel niet de doelstelling die artikel 3, lid 1, sub b) van de richtlijn nastreeft, dat belet dat niet-onderscheidende tekens als merk worden ingeschreven (zie ook de conclusie van advocaat-generaal M.F.C. Jacobs in de voornoemde zaak C-329/02, ingediend op 11 maart 2004, par. 20-28).
 
Welnu, het BMB beweert niet dat een slogan deel uitmaakt van een beperkte categorie tekens.
 
 
 
OM DEZE REDENEN,
 
HET HOF,
 
Rechtsprekende op tegenspraak,
 
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken ;
Verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond.
 
Beveelt het Benelux-Merkenbureau over te gaan tot inschrijving van het Benelux-depot nr. 0994124 van het woordmerk « L’ACHAT QUI RAPPORTE » ter aanduiding van diensten in klassen 35 en 36.
 
Verwijst het Benelux-Merkenbureau in de kosten, vastgesteld in beroep, wat het Bureau betreft op 242,94 € en wat verzoekster betreft op 186 + 55,78 + 242,94 €.
 
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare burgerlijke terechtzitting van de negende kamer van het Hof te Brussel op 21-06-2006
 
waar aanwezig waren:
 
Christine SCHURMANS, Raadsheer d.d. Voorzitter,
Els HERREGODTS, Raadsheer,
Sylvie VANOMMESLAGHE, plaatsvervangend Raadsheer,
Patricia DELGUSTE, Griffier.
 
* * * * *