Rekestnummer 2006/AR/194

Datum
Instantie
BER BE
Merk
AQUACLEAN
Depotnummer
Deposant
BLUEPLANET LLC
Tekst

HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL, 18E KAMER,

na beraadslaging, wijst volgend arrest:

R.G. Nr. 2006/AR/194

INZAKE VAN :

BLUEPLANET, LLC, vennootschap naar Amerikaans recht opgericht naar de wetten in de Staat Delaware (VS), met maatschappelijke zetel te 10, Charlotte Place, Englewood Cliffs, NJ 07632, Verenigde Staten van Amerika,

verzoekster,

Bijgestaan en vertegenwoordigd door Meester Emmanuel CORNU en Meester Françoise Jacques de Dixmude, beiden advocaat te 1000 BRUSSEL, Louizalaan 149, Bus 20,

TEGEN:

Het Benelux-Bureau voor de Intellectuelle Eigendom, (merken en tekeningen of modellen), Gemeenschappelijke Dienst van de Beneluxlanden, opgericht krachtens het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), met internationale rechtspersoonlijkheid op grond van artikel 1.4 van het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna te noemen het BBIE), vertegenwoordigd door de Directeur-generaal van het Bureau, waarvan de zetel in Nederland is gevestigd, te 2591 XR Den Haag, Bordewijklaan, 15,

Wederpartij,

Bijgestaan en vertegenwoordigd door Meester EYERS Céline (BRUSSEL) loco Meesters Ludovic DE GRYSE, advocaat bij het Hof van Cassatie, en Brigitte DAUWE, advocaat te 1000 BRUSSEL, Central Plaza, Loxumstraat 25,

De rechtspleging voor het Hof

1. Bij op 23 januari 2006 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift wordt door verzoekster een beroep ingesteld op grond van artikel 6ter van de Benelux Merkenwet tegen de “beslissing (…) van 21 november 2005 van het Benelux Merkenbureau (…) tot weigering van de inschrijving in de Benelux van haar depot van het woordmerk “AQUACLEAN” (…)”. Dit beroep sterkt ertoe “het Benelux-Merkenbureau te bevelen over te gaan tot inschrijving in de Benelux van internationale inschrijving nr. 839 737 van het woordmerk “AQUACLEAN” om waren in klasse 1 aan te duiden” en het BMB in de kosten te verwijzen.

2. Sinds de inwerkingtreding per 1 september 2006 van het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), gesloten te Den Haag op 25 februari 2005, is het BMB het BENELUX BUREAU VOOR DE INTELLECTUELE EIGENDOM (MERKEN EN TEKENINGEN OF MODELLEN) (BBIE) geworden. Het BBIE is rechtsopvolger van het BMB en heeft al zijn verplichtingen overgenomen.

3. Het BBIE besluit tot ongegrondheid van het beroep en tot bevestiging van zijn beslissing tot weigering van inschrijving van het woordteken AQUACLEAN. Het vordert de veroordeling van verzoekster tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding.

4. De raadslieden van partijen zijn gehoord en de zaak werd op de terechtzitting van 25 januari 2008 in beraad genomen.

5. De rechtspleging verliep in de Franse taal overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 “op het taalgebruik in gerechtszaken”.

De ontvankelijkheid van het beroep

6. Het beroep tegen de definitieve weigeringsbeslissing d.d. 21 november 2005 is bij ter griffie van het Hof van Beroep te Brussel d.d. 23 januari 2006 neergelegd verzoekschrift ingesteld, d.w.z. binnen de termijn van twee maanden te rekenen vanaf de eerste datum, ingesteld zodat dit beroep overeenkomstig artikel 6ter lid 1 van de Benelux Merkenwet (BMW) ontvankelijk is.

De procedure voor het BENELUX MERKENBUREAU (thans het BENELUX BUREAU VOOR DE INTELLECTUELE EIGENDOM)

7. Naar aanleiding van de aanvraag om internationale merkinschrijving van het woordteken AQUACLEAN in klasse 1 heeft het BENELUX MERKENBUREAU (BMB) bij schrijven van 17 maart 2005 de WERELDORGANISATIE VOOR DE INTELLECTUELE EIGENDOM (OMPI) zijn bericht van voorlopige weigering als bedoeld in artikel 5 van de Overeenkomst van Madrid meegedeeld om de volgende redenen: “Het teken AQUACLEAN, Engels voor zuiver water, kan in de handel dienen tot aanduiding van hoedanigheid of bestemming van de in
klasse 1 opgenomen waren. Het teken mist dan ook elk onderscheidend vermogen (artikel 6bis, eerste lid onder b. en c. van de Benelux Merkenwet, in bijlage)”.

8. Bij brief van 26 augustus heeft de gemachtigde van deposant, de NV OFFICE VAN MALDEREN, de aangevoerde weigeringsgronden bestreden, door te betogen dat het woord “aquaclean” niet in het Engels bestaat en het nooit in de Engelse taal zal worden gebruikt. Volgens de gemachtigde gaat het hier dan ook om een fantasiebenaming die qua samenstelling en taalkundig een ongebruikelijk karakter heeft. Hij voegt eraan toe dat in het taalgebruik in de handel slechts één taal telkens gehanteerd wordt met het oog op de beschrijving en nooit twee talen vermengd zullen worden met een uitsluitend beschrijvend oogmerk, zodat het algemeen belang niet vereist dat het fantasievolle woord “aquaclean” niet als merk voor waren in klasse 1 beschermd wordt. Tot slot stelt hij dat een zoektocht op Internet bewijst dat het woord “aquaclean” nooit in het Engels gebruikt zal worden ter beschrijving van waren of kenmerken van die waren zoals die waarvoor de aanvraag wordt ingediend. Volgens hem is het teken “AQUACLEAN” niet beschrijvend en het bezit het vereiste onderscheidend vermogen.

9. Bij brief van 16 september 2005 heeft de gemachtigde van deposant de registratieautoriteit, ter aanvulling van de in zijn brief van 26 augustus 2005 uiteengezette argumentatie, in kennis gesteld van de resultaten van een onderzoek dat door een taalkundige van de Engelse taal is uitgevoerd, waaruit blijkt dat “aquaclean” een teken is dat geen aanwijzing bevat over de bestemming van de waar. Het zou anders zijn indien het teken “cleaning-aqua” was.

10. Bij brief van 16 september 2005 heeft de registratieautoriteit voormelde brief van gemachtigde van 26 augustus 2005 beantwoord met handhaving van haar standpunt dat het teken “AQUACLEAN” elk onderscheidend vermogen mist voor de in klasse 1 genoemde waren, aangezien het teken in de handel kan dienen tot aanduiding van hoedanigheid of bestemming van die waren: het oogmerk is zuiver water te krijgen. Volgens de autoriteit bestaat het teken uitsluitend uit het zelfstandig naamwoord aqua en het bijvoeglijk naamwoord clean (Engels/Nederlands voor water en zuiver).

11. Bij brief van 21 november 2005 heeft de autoriteit haar beslissing tot definitieve weigering aan de gemachtigde van deposant meegedeeld.

12. Deze brief is op 24 november 2005 door gemachtigde ontvangen.

Beoordeling door het Hof

13. Het als woordmerk gedeponeerde teken “AQUACLEAN”, waarvan de inschrijving als merk voor waren in klasse 1 – “mengsels, in de vorm van vloeistof of droge poeder, bestemd voor de biologische afbraak van organische afvalstoffen” – is aangevraagd, bestaat uitsluitend uit twee woorden. Het is samengesteld uit de woorden “AQUA” en “CLEAN”. Het eerste woord “AQUA” is het woord van Latijnse oorsprong voor “eau”/”water”; het tweede woord “CLEAN” is het woord van Engelse oorsprong voor “propre”/”zuiver”.

14. De registratieautoriteit heeft dit teken geweigerd, zich baserend op twee absolute weigeringsgronden, namelijk enerzijds het gebrek aan onderscheidend vermogen en anderzijds het beschrijvend karakter, met name de aanduiding van hoedanigheid en bestemming van de betrokken waren door het teken. Zij verwees naar artikel 6bis, lid 1 onder b en c, BMW, op grond waarvan de inschrijving van een merk geweigerd wordt indien de autoriteit van oordeel is dat het merk elk onderscheidend vermogen mist en zij van oordeel is dat het merk uitsluitend bestaat uit tekens die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van hoedanigheid en bestemming van de betrokken waren.

15. De voorschriften in artikel 6 BMW stemmen overeen met het bepaalde in artikel 2.11 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) alsmede met het bepaalde in artikel 3 van de Eerste Richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van het merkenrecht der Lidstaten (89/104/EEG); ze zijn gelijkaardig aan het bepaalde in artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 op het Gemeenschapsmerk. Ze moeten in het licht van de rechtspraak van de Europese Gemeenschap over de strekking van de bepalingen uit voornoemde Eerste Richtlijn en Verordening worden uitgelegd.

16. Bij het onderzoek van een woordteken met het oog op inschrijving als merk moet de registratieautoriteit met name rekening houden met :

(i) het algemeen belang dat aan elk van de absolute weigeringsgronden ten grondslag ligt (HvJEG arrest 18 juni 2002 in zaak C-299/99 Koninklijke Philips Electronics NV tegen Remington Consumer Products Ltd, nr. 77; HvJEG arrest 5 mei 2003 in zaak C-104/01 Libertel Groep BV tegen Benelux Merkenbureau nr. 51; HvJEG arrest 19 april 2007 in zaak C-273/05 P BHIM tegen Celltech R&D Ltd, nr. 74)
(ii) het feit dat de weigeringsgronden onafhankelijk zijn van elkaar en een afzonderlijk onderzoek vereisen (HvJEG, arrest 16 september 2004 in zaak C-329/02 P SAT.1 Satellitenfernsehen GmbH tegen BHIM, nr. 25);
(iii) het feit dat ze globaal moet beoordelen, in hoeverre het merk geschikt is om de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waren of diensten van die van andere ondernemingen te onderscheiden (HvJEG arrest 22 juni 1999 in zaak C-342/97 Lloyd Schuhfabrik Meyer & co GmbH tegen Klijsen Handel BV, nr. 22);
(iv) alle feitelijke omstandigheden in concreto ten opzichte van de waren (HvJEG arrest 12 februari 2004 in zaak C-363/99 Koninklijke KNP Nederland NV tegen Benelux Merkenbureau, nr. 29 tot en met 35; HvJEG arrest 15 februari 2007 in zaak C-239/05 BHIM tegen Celltech R&D Ltd, nr. 31);
(v) het feit dat de inschrijving van een woordteken als merk moet worden geweigerd indien het in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduid (HvJEG arrest 23 oktober 2003 in zaak C-191/01 P BHIM tegen Wm. Wrigley Jr. Company, nr. 32; HvJEG arrest 12 februari 2004 in zaak C-265/00 Campina Melkunie BV tegen Benelux Merkenbureau, nr. 38);
(vi) de onmiddellijke en concrete perceptie door het relevante publiek wanneer het met het teken in zijn geheel geconfronteerd wordt en in het bijzonder met het concrete en rechtstreekse verband dat het relevante publiek onmiddellijk en zonder verder nadenken zal leggen (HvJEG arrest 12 februari 2004 in zaak C-363/99 Koninklijke KNP Nederland NV tegen Benelux Merkenbureau, nr. 34; HvJEG arrest 6 mei 2003 in zaak C-104/01 Libertel Groep BV tegen Benelux-Merkenbureau, nr. 46; HvJEG arrest 16 september 2004 in zaak C-329/02 P SAT.1 Satellitenfernsehen GmbH tegen BHIM, nr. 24;

17. Het onderscheidend vermogen van het teken “AQUACLEAN”, dit wil zeggen zijn geschiktheid om de betrokken waren te onderscheiden naar hun herkomst van verzoeksters onderneming van die van concurrerende ondernemingen moet worden beoordeeld ten opzichte van de algemene indrukt die dit teken op het voor deze producten relevante publiek maakt (zie ook nr. 27).

18. Nu het teken “AQUACLEAN” geen voor de hand liggend teken is om de betrokken waren of hun kenmerken in de Beneluxtalen te omschrijven maar wel een uit twee vreemde talen (Latijns en Engels) samengesteld teken, kan het op zich bij het relevante publiek de perceptie wekken van een als onderscheidend teken gebruikt teken.

19. Het feit dat het teken de samenvoeging is van twee woorden die elk in zijn gewoonlijke betekenis een alledaags karakter hebben ten opzichte van de betreffende waren en dat het teken in zijn geheel beschouwd dan ook niet het resultaat is van een streven naar vergaande fantasie maakt op zich het teken niet ongeschikt om de waren als afkomstig van een onderneming te onderscheiden.

20. Het teken zou dan ook de functie van een merk kunnen vervullen onder voorbehoud van het onderzoek naar zijn beschrijvend karakter.

21. Hoewel de officiële of gebruikelijke taal van het relevante publiek, d.w.z. de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in de Benelux, niet het Latijns noch het Engels is, maar door in redelijkheid te veronderstellen dat dit publiek de bestanddelen van het teken begrijpt als “eau”/”water” en “propre”/”zuiver”, is er geen aanleiding vast te stellen dat dit relevante publiek het teken, dat het door “eaupropre”/”waterzuiver” zou vertalen, zal opvatten als aanduiding van hoedanigheid of bestemming van de betrokken waren, namelijk mengsels, in de vorm van vloeistof of droge poeder, bestemd voor de biologische afbraak van organische afvalstoffen.

22. Immers, voor het relevante publiek bestaat er een merkbaar verschil tussen de formulering (“AQUACLEAN” “EAUPROPRE” “WATERZUIVER”) en de terminologie (“AQUA” “CLEAN” “EAU” “PROPRE” “WATER” “ZUIVER”) ten opzichte van de betrokken waren, zodat aan het teken een onderscheidend vermogen wordt verleend.

23. Het verschil tussen de formulering en de terminologie komt met name voort uit het ongebruikelijke karakter van de structuur van het teken waarin Latijns en Engels naast elkaar gehanteerd worden, de bestanddelen in een syntactische en taalkundige wanorde geplaatst worden (het teken evenals de letterlijke vertaling ervan in het Nederlands plaatsen het bijvoeglijk naamwoord na het zelfstandig naamwoord) en de bestanddelen achtereenvolgens geplaatst worden zonder spatie ertussen.

24. Het relevante publiek zal het teken niet opvatten als een gebruikelijke wijze van beschrijving van de betrokken waren. Het is dus geschikt om de waren van deposant van waren van andere ondernemingen te onderscheiden.

25. In tegenstelling tot wat het BBIE stelt, is het zonder belang te verwijzen naar de vertaling “clean water” door deposant op het inschrijvingsbewijs, aangezien deze vertaling slechts een verplichte melding is volgens het administratieve formulier dat door deposant ingevuld moet worden en ze dus niets te maken heeft met de perceptie van het teken door het relevante publiek, zoals deze hierboven is omschreven. Hetzelfde geldt voor de beschrijving die door deposant op zijn website wordt gegeven, welke volgens de registratieautoriteit zou bevestigen dat het product “AQUACLEAN” uit water vervaardigd wordt en sanering van oppervlaktewater door middel van bacteriën als bestemming en kenmerk heeft. Een teken kan verwijzend zijn zonder beschrijvend te zijn.

26. Het feit dat volgens de registratieautoriteit een zoektocht op internet met de zoekmotor Google tot de conclusie zou leiden dat de term “aquaclean” “door veel ondernemingen gebruikt wordt om waterbevattende reinigingsproducten aan te duiden met als bestemming de watersanering doet niets af aan de vaststelling in onderhavig geval dat de concrete perceptie van het relevante publiek ten aanzien van de betrokken producten, te weten mengsels in de vorm van vloeistof of droge poeder, bestemd voor de biologische afbraak van organische afvalstoffen, niet leidt tot de conclusie dat het teken “AQUACLEAN” een of meer kenmerken van die producten aanduidt. Immers, de registratieautoriteit vertrekt van een verkeerd uitgangspunt, namelijk dat het relevante publiek het teken opvat als beschrijvend voor de hoedanigheid of bestemming van de producten.

27. Hieruit volgt dat in onderhavig geval het aan de absolute weigeringsgrond ten grondslag liggende algemeen belang voor een teken dat geen onderscheidend vermogen heeft, welk vereist dat aan de consument de oorspronkelijke identiteit van de met het merk aangeduide waar gegarandeerd wordt door hem in staat te stellen die waar van die met een andere herkomst zonder enige mogelijkheid tot verwarring te kunnen onderscheiden, is nageleefd.

28. Hieraan wordt toegevoegd dat de inschrijving van een teken als merk niet afhankelijk wordt gesteld van de vaststelling van een zekere mate aan creativiteit of taalkundige dan wel kunstzinnige verbeeldingskracht bij de merkhouder.

29. Het volstaat dat het merk het relevante publiek in staat stelt de herkomst van de waren te identificeren en ze te onderscheiden van die van andere ondernemingen, wat hier het geval is.

30. Het teken informeert de consument niet rechtstreeks en onmiddellijk over de kwaliteit of de bestemming van de betrokken waren. De loutere eventuele verwijzing naar “eau propre” (of in het Nederlands, naar “zuiver water”) houdt niet de aanduiding van kenmerken in de zin van de toepasselijke wetsbepalingen in.

31. Hieruit volgt dat het teken AQUACLEAN onderscheidend is en niet beschrijvend is.

32. Op de terechtzitting van 25 januari 2008 hebben de raadslieden van partijen een rechtsplegingsvergoeding van 1200 euro gevorderd, hetzij het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding voor vorderingen in geschillen die niet in geld gewaardeerd kunnen worden, en zulks overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit “tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat “

33. Deze vordering is verantwoord met betrekking tot eiseres.

Om deze redenen,

Het Hof,

Rechtdoende op tegenspraak,

In acht genomen artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken,

Ontvangt het beroep en verklaart het gegrond;

Beveelt het BBIE over te gaan tot inschrijving in het Benelux merkenregister van de internationale inschrijving nr. 839 737 van het woordmerk “AQUACLEAN” om waren in klasse 1 aan te duiden.

Veroordeelt het BBIE tot betaling van de gedingkosten die worden begroot op 186,00 euro voor de inschrijving van het verzoekschrift op de rol.

Veroordeelt het BBIE tot betaling aan eiseres van een rechtsplegingsvergoeding ad 1.200 euro.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare burgerlijke terechtzitting van de 18e kamer van het Hof van Beroep te Brussel op 16 mei 2008

waar aanwezig waren:

De heer Paul BLONDEEL, kamervoorzitter,
Mevrouw C. SCHURMANS, raadsheer
Koenraad MOENS, raadsheer,
Mevrouw L. NAESSENS, eerstaanwezend adjunct-griffier