Uitspraak : 5 oktober 2000
Rekestnr. : 98/711
Het GERECHTSHOF te 's-GRAVENHAGE, Kamer M C-5,
heeft de volgende beschikking gegeven op het verzoek van :
LCI Computer Group N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
verzoekster,
procureur : Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
Het BENELUX-MERKENBUREAU,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
procureur : Mr. C.J.J.C. van Nispen
Het verdere verloop van de procedure
Het hof verwijst voor het eerdere verloop van de procedure naar haar beschikking van 5 maart 1999, waarbij zij de behandeling van de zaak (pro forma) heeft aangehouden, in afwachting van de antwoorden op aan het Benelux-Gerechtshof en het Europese hof van Justitie gestelde prejudiciële vragen.Verzoekster (hierna : LCI) heeft daarna haar verzoek bij brief van 12 juli 2000 ingetrokken.
Verweerder (hierna : het Bureau) heeft vervolgens het hof verzocht LCI te veroordelen in de kosten van het geding (bij brief van 20 juli 2000), waarna LCI heeft verzocht het Bureau in die kosten te veroordelen, dan wel deze te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt (bij brief van 17 augustus 2000). Het Bureau heeft bij brief van 18 augustus 2000 daartegen verweer gevoerd en haar verzoek gehandhaafd.
Beoordeling
1. Nu LCi haar verzoek tot inschrijving heeft ingetrokken, komt het hof niet toe aan een beslissing op dat verzoek.
2. Aan de orde zijn nog wel de verzoeken tot veroordeling in, onderscheidenlijk compensatie van, de kosten van de procedure. Nu naar het oordeel van het hof de bepalingen inzake de verzoekschriftprocedure naar analogie dienen te worden toegepast, kunnen partijen -gelet op het bepaalde in artikel 429k- in hun verzoeken ontvangen worden.
3. Het Bureau heeft naar aanleiding van het beroep van LCI een verweerschrift ingediend.
4. LCI voert aan dat zij haar verzoek tot inschrijving van het depot heeft ingetrokken wegens onduidelijkheid omtrent de duur van de periode waarvoor de behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van het antwoord op prejudiciële vragen van het Europese Hof van Justitie. Anders dan LCI ziet het hof in het aangevoerde geen aanleiding voor veroordeling van het Bureau in de kosten van het geding en onvoldoende reden tot compensatie van kosten.
5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van het Bureau dient te worden toegewezen. Het hof zai LCI daarom op na te melden wijze in de kosten van de procedure veroordelen.
Beslissing
Het hof :
veroordeelt LCI in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op fl. 1700,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door Mrs Fasseur-van Santen, Van Sandick en Kiers-Becking, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.