Datum
Instantie
BER NL Merk
A CHACUN SON LAIT Depotnummer
Deposant
CANDIA S.A. Tekst
Rekestnummer: R98/806
IN NAAM DER KONINGIN
CANDIA S.A. tegen BMB
Uitspraak: 29 juni 2004
Rekestnummer: R98/806
Het gerechtshof te ’s-Gravenhage, kamer MC-5,
heeft de volgende beschikking gegeven op het verzoek van:
de vennootschap naar buitenlands recht
CANDIA S.A.,
gevestigd te Lyon, Frankrijk,
verzoekster,
(hierna: Candia)
procureur: Mr. G.L. Kooy,
tegen
Het BENELUX-MERKENBUREAU
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verweerder,
(hierna: BMB)
procureur: Mr. C.J.J.C. van Nispen.
Het verdere verloop van de procedure
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure tot dan toe naar zijn beschikking van 24 maart 1999, waarbij de verdere behandeling van de zaak werd aangehouden.
Bij brief van 15 april 2004 heeft het hof Candia in staat gesteld aan te geven of zij de behandeling van de zaak al of niet wenste voort te zetten.
Candia heeft daarna bij brief van 7 mei 2004 haar verzoek tot inschrijving van haar depot van het woordmerk A CHACUN SON LAIT ingetrokken.
Bij brief van 10 mei 2004 heeft het hof partijen bericht dat het hof het beroep als ingetrokken beschouwt, zodat de mondelinge behandeling geen doorgang zal vinden en het hof de zaak verder niet zal behandelen.
Het BMB heeft bij brief van 11 mei 2004 het hof verzocht Candia te veroordelen in de kosten van het geding. Het hof heeft Candia bij brief van 18 mei 2004 tot 3 juni 2004 in staat gesteld om te reageren op het verzoek van het BMB verzoek.
Een reactie van de zijde van Candia is tot op heden uitgebleven,
Beoordeling
1. Nu Candia haar verzoek tot inschrijving van het depot met het woordmerk A CHACUN SON LAIT heeft ingetrokken, komt het hof niet toe aan een beslissling op dat verzoek.
2. Aan de orde is nog wel het verzoek van het BMB tot veroordeling van Candia in de kosten van de procedure, gedaan bij verweerschrift en herhaald bij brief van 11 mei 2004. Het BMB voert – onweersproken door Candia – aan dat hij kosten heeft moeten maken in verband met de aan deze zaak bestede tijd, onder meer bestaande in bestudering van dossier en verzoekschrift en het indienen van een verweerschrift.
3. Het hof stelt voorop dat het verzoek tot veroordeling in de proceskosten moet worden beoordeeld naar Nederlandsch burgerlijk procesrecht (Benelux-Gerechtshof 29 november 2001, BIE 2002, 14, inzake Kon. KPN / BMB (Postkantoor)). Nu in de Benelux-merkenwet niet anders is bepaald, en ook overigens uit de wet niet anders voortvloeit, kan het hof op de voet van artikel 289 Rv een veroordeling in de proceskosten uitspreken.
4. Aan de beoordeling van het verzoek staat voorts niet in de weg de kennisgeving van het hof bij brief van het 10 mei 2004, dat het hof het verzoek van Candia als ingetrokken beschouwt en de zaak niet verder zal behandelen. Deze kennisgeving laat het verzoek van het BMB immers onverlet.
5. Het hof komt tot de slotsom dat het verzoek van het BMB, als gegrond, dient te worden toegewezen. Het hof zal Candia daarom op na te melden wijze in de kosten van de procedure veroordelen.
Beslissing
Het hof:
veroordeelt Candia in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 970,66, waarvan € 199,66 (fl. 440) aan vastrecht en € 771,-- aan salaris procureur.
Deze beschikking is gegeven door Mrs Fasseur-van Santen, Kiers-Becking en Kamminga, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.
* * * * *