Datum
Instantie
CASS NL (concl. A-G) Merk
EROTISCH HUISHOUDTEXTIEL Depotnummer
Deposant
Kees Marinus Tekst
Rekestnummer R98/053HR
Benelux-Merkenbureau tegen Kees Marinus
Parket 8 december 1998
Rekestnummer R98/053HR
Hoge Raad der Nederlanden
Mr. Spier
Conclusie Mr Spier inzake
het Benelux-Merkenbureau
tegen
Kees Marinus
Edelhoogachtbaar college,
1. De feiten en het procesverloop
1.1 Thans verweerder in cassatie (hierna: Marinus) heeft op 26 augustus 1996 bij thans eiser tot cassatie (hierna: het Benelux-merkenbureau) onder nr 877371 gedeponeerd het teken “EROTISCH HUISHOUDTEXTIEL” als woordmerk voor waren en diensten in de klassen 10, 16 t/m 22, 24 t/m 28, 40 t/m 42. Bij brief van 23 september 1996 heeft Marinus het depot uitgebreid tot diensten in de klassen 35 en 37.
1.2 Het Benelux-merkenbureau heeft bij brief van 29 november 1996 Marinus bericht de inschrijving van voormeld depot voorlopig te weigeren. Daartoe voerde het Benelux-merkenbureau aan dat het teken “EROTISCH HUISHOUDTEXTIEL” uitsluitend beschrijvend is voor de door Marinus genoemde waren en diensten voorzover betrekking hebbend op erotisch huishoudtextiel. Mitsdien mistte het teken ieder onderscheidend vermogen in de zin van art. 6bis lid 1 sub a van de Eenvorige Beneluxweg op de merken (hierna: BMW). Bij brief van 3 december 1996 heeft Marinus bezwaar aangetekend tegen deze voorlopige weigering. Het Benelux-merkenbureau heeft zijn voorlopige weigering evenwel niet herzien en de inschrijving van het depot definitief geweigerd. Marinus is hiervan bij brief van 26 juni 1997 door het Benelux-merkenbureau in kennis gesteld.
1.3 Vervolgens heeft Marinus zich gewend tot het Hof te ’s-Gravenhage met het verzoek het Benelux-merkenbureau te bevelen tot inschrijving van het depot over te gaan. Bij beschikking van 5 februari 1998 heeft het Hof het verzoek van Marinus afgewezen voor waren die betrekking hebben op huishoudtextiel met een erotisch karakter, alsmede voor op die waren betrekking hebbende diensten. Voor het overige (nopens de klassen 10, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 37, 40, 41 en 42) heeft het Hof het verzoek toegewezen.
1.4 Het Benelux-merkenbureau heeft bij op 3 april 1998 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen schriftuur (van 25 bladzijden) beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. Marinus is in cassatie niet verschenen.
2. De ontvankelijkheidskwestie
2.1 Alvorens de cassatiemiddelen kunnen worden besproken, dient in verband met het volgende te worden onderzocht of beroep in cassatie openstaat tegen de thans bestreden beschikking. Ingevolge art. 6bis BMW heeft het Benelux-merkenbureau op de daar omschreven gronden de bevoegdheid inschrijving van een daartoe aangeboden depot te weigeren. Ingeval het Benelux-merkenbureau van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, kan de deposant zich op de voet van art. 6ter BMW tot – in casu – het Haagse Hof wenden met een verzoek de inschrijving van het depot te bevelen.( 1 ) De BMW voorziet evenwel niet expliciet erin dat tegen de uitspraak van het Hof op zo’n verzoek beroep in cassatie kan worden ingesteld. Het Gemeenschappelijk Commentaar geeft hieromtrent evenmin uitsluitsel.
2.2 Deze kwestie was reeds aan de orde in de zaak die leidde tot de beschikking van Uw Raad van 19 juni 1998 inzake Campina (RvdW 1998, 126, IER 1998, 26 ChG). Alstoen heeft Uw Raad vragen van uitleg aan het Benelux-Gerechtshof voorgelegd. Aangezien de uitspraak van het Benelux-Gerechtshof ook in het onderhavige geding beslissend zal zijn, komt het mij zinvol voor die uitspraak af te wachten. Zulks is in overeenstemming met HR 6 november 1998, R 97/154 en 164.
2.3 Vermelding verdient dat de onderhavige zaak niet volledig identiek is met die van de onder 2.2 genoemde beschikkingen. In die zaken was het de deposant die cassatieberoep instelde. In casu is dat het Benelux-merkenbureau. Het komt mij voor dat het goede zin mist om, voor de vraag of cassatieberoep kan worden ingesteld, onderscheid te maken tussen de deposant en het bureau. Dat voor één der partijen wél en voor de andere geen rechtsmiddel zou openstaan zou wonderlijk en onbevredigend zijn. Zo’n onderscheid is, naar het mij voorkomt, hooguit gerechtvaardigd wanneer de wet daartoe bepaaldelijk dwingt. Die situatie doet zich niet voor.
2.4 Het zojuist opgemerkte klemt eens te meer wanneer men zich de gevolgen realiseert van het maken van een onderscheid, des dat de deposant geen en het bureau wel beroep in cassatie zou kunnen instellen. Alsdan zijn er twee mogelijkheden: de deposant kan wél dan wel geen incidenteel beroep instellen. Kan hij dat niet, dan ontstaat een uiterst onevenwichtig stelsel van rechtsbescherming. Kan hij zulks wel, dan ontstaat de wonderlijke situatie dat wél incidenteel, maar geen principaal beroep openstaat. Zulks kán niet zijn bedoeld. Daarom lijkt het mij niet noodzakelijk om ook voor de onderhavige kwestie een vraag voor te leggen aan het Benelux-Gerechtshof.
2.5 Opmerking verdient nog dat het eerste middel de vraag aan de orde stelt of het Hof bevoegd was om een bevel, zoals door Marinus verzocht, ambsthalve te wijzigen. Ook te dien aanzien heeft Uw Raad in de Campina-beschikking vragen aan het Benelux-Gerechtshof gesteld (rov. 5.7).
Conclusie
Deze conclusie strekt ertoe dat de zaak wordt aangehouden totdat het Benelux-Gerechtshof voormelde vragen van uitleg heeft beantwoord.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
* * * * *