Date
Instance
APP BE Trademark
Garden Trend Application number
Applicant
TOOMAXX HANDELSGESELLSCHAFT MhH Text
A.R.: 2004/AR/1188
TOOMAXX HANDELSGESELLSCHAFT MhH tegen BENELUX-MERKENBUREAU
Het Hof van Beroep te Brussel, negende kamer,
na beraadslaging, wijst volgend arrest :
Definitief arrest
Uitspraak: 13 september 2007
Rekestnummer: 2007/6450
Nr.: 472
inzake van
TOOMAXX HANDELSGESELLSCHAFT MhH,
maatschappij naar Oostenrijks recht met maatschappelijke zetel te 3403 Klosterneuburg (Oostenrijk), Aufeldstrasse 17-23,
Verzoekster,
vertegenwoordigd door Meester Benoît van Asbroek,
advocaat te 1200 Brussel, Neerveldstraat 101-103,
Pleiters: Meester B. n Asbroek en L. Masson
tegen:
BENELUX-MERKENBUREAU,
met zetel te 2591 XR Den Haag (Nederland), Bordewijklaan 15,
Verweerder,
vertegenwoordigd door Meester Ludovic De Gryse,
advocaat bij het Hof van Cassatie en
Meester Brigitte Dauwe, advocaat,
kantoorhoudende te 1060 Brussel, Henri Wafelaertsstraat 47-51,
pleiter: Meester B. Dauwe.
I. BESTREDEN BESLISSING
Het beroep is gericht tegen de beslissing van het Benelux-Merkenbureau (afgekort BMB), thans het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (afgekort het Bureau), van 10 maart 2004 houdende weigering tot inschrijving van het merk « Garden Trend » voor waren in klasse 20.
II. PROCEDURE VOOR HET HOF
Het beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingediend door Toomaxx ter griffie van het Hof op 10 mei 2004.
Voor de zaak is met toepassing van artikel 747, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek bij beschikking van 10 juni 2004 een zittingsdag bepaald.
De procedure is op tegenspraak.
Artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken is van toepassing.
III. FEITEN EN VOORGESCHIEDENIS VAN HET GEDING
1. Toomaxx is op 14 augustus 2002 overgegaan tot de internationale inschrijving van het semi-beeldmerk « Garden Trend » onder nummer 792437 ter aanduiding van waren in klasse 20 met name meubelen, spiegels, lijsten; van hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, barnsteen, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde producten voor zoverniet begrepen in andere klassen.
Deze internationale inschrijving, gebaseerd op een Oostenrijks depot nr. 2764/2002 van 25 april 2002, duidt met name de Benelux aan als land waartoe de gevraagde bescherming zich uitstrekt.
2. Bij brief van 26 maart 2003 heeft het BMB de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) in kennis gesteld van de voorlopige weigering tot inschrijving van het merk « Garden Trend » met de volgende onderbouwing :
Het teken « Garden Trend », dat uitsluitend uit twee soortnamen Garden (Engels voor tuin) en Trend (Engels voor stijl) bestaat, mist elk onderscheidend vermogen voor de in klasse 20 vermelde waren voor zover deze betrekking hebben op een tuintrend (zie artikel 6bis, lid 1, onder a. van de eenvormige Beneluxwet op de merken in bijlage).
Bij brief van 26 september 2003 betwist de gemachtigde van Toomaxx het standpunt van het BMB. De volgende argumenten worden ter ondersteuning van deze betwisting aangevoerd :
- het teken “Garden Trend” beschikt over een voldoend onderscheidend vermogen om zijn functie als merk te vervullen;
- het teken is een beeldmerk;
- het beleid van het BMB behelst het aanvaarden van beeldmerken; in het belang van de rechtszekerheid mag het BMB niet van deze gedragslijn afwijken.
Bij brief van 18 december 2003 heeft het BMB de handhaving van zijn weigering tot inschrijving als volgt nader gemotiveerd:
- conform de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest 23 oktober 2003, C-191/01, DOUBLEMINT) dient het BMB de inschrijving van een teken te weigeren indien het in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt
- in de recente rechtspraak van het Hof van Justitie (DOUBLEMINT, BIOMILD (zaak C-104/00)) is de gedachtegang van het HvJEG in de zaak BABY-DRY opzijgezet;
- het teken “Garden Trend” kan dienen om een van de eventuele kenmerken van de bij het depot genoemde waren aan te duiden;
- de aard van de toetsing door het BMB houdt in dat algemene rechtsbeginselen (zoals de rechtszekerheid) geen beslissende rol kunnen spelen;
- de voor het bewuste teken gekozen grafische afbeelding is niet uitzonderlijk;
- het teken in zijn geheel heeft geen onderscheidend vermogen.
Bij brief van 10 maart 2004 heeft het BMB de gemachtigde van Toomaxx in kennis gesteld van zijn definitieve weigering tot inschrijving van het merk “Garden Trend” voor de waren in klasse 20.
3. Door haar tegen deze beslissing ingediende beroep verzoekt Toomaxx het Hof het BMB te bevelen over te gaan tot inschrijving van het merk « Garden Trend » onder depotnr. 792437 voor de waren in klasse 20.
IV. BESPREKING
Herhaling van de toepasselijke uitgangspunten
Het wettelijk kader en de toepasselijke uitgangspunten
4. Artikel 1, eerste lid BMW (thans artikel 2.1, lid 1, BVIE) bepaalt dat als individuele merken worden beschouwd de benamingen, tekeningen, afdrukken, stempels, letters, cijfers, vormen van waren of van verpakking en alle andere voor grafische voorstelling vatbare tekens, die dienen om de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden.
Om als een merk in de zin van artikel 1 BMW te kunnen worden aangemerkt dient het teken een zodanig individueel karakter te bezitten of te hebben verkregen dat het geschikt is die waar van soortgelijke waren te onderscheiden en zijn herkomst uit een bepaalde onderneming genoegzaam te demonstreren (BenGH 16 december 1991, Burberrys II, nr. 17, Jur. 1991, p. 22)
Op grond van artikel 6bis, 1, a) BMW ingevoegd bij Protocol van 2 december 1992 (goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995), (weigert) het Bureau een depot in te schrijven indien naar zijn oordeel a) het gedeponeerde teken geen merk vormt in de zin van artikel 1, met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6quinquies B, onder 2, van het Verdrag van Parijs mist ;(...).
Deze bepaling van de BMW dient te worden uitgelegd en toegepast in het licht van de bewoordingen en het doel van de eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten (hierna “de Richtlijn”) (Cass. 2 december 1996, R.J.C.B., 187 (195); Benelux-Gerechtshof 16 december 1998, zaak DIOR/EVORA, Jur. 1998, 2 (8, nr. 15); HvJEG 4 november 1997, zaak DIOR/EVORA, C-337/95, Jur. 1997, I-6013).
Krachtens artikel 3, lid 1, van de Richtlijn (worden) niet ingeschreven of, indien ingeschreven, (kunnen) nietig verklaard worden:
a) tekens die geen merk kunnen vormen;
b) merken die elk onderscheidend vermogen missen;
c) merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;
d) merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden. »
Het volstaat dat een van de gronden voor absolute weigering van toepassing is om het teken niet als merk te kunnen laten inschrijven.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft aangegeven dat de in artikel 3, lid 1 van de Richtlijn (en in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk die identieke bepalingen bevat) genoemde weigeringsgronden evenwel onafhankelijk van elkaar zijn en een afzonderlijk onderzoek vereisen (arrest 21 oktober 2004 BHIM/Erpo Möbelwerk GmbH (DAS PRINZIP DER BEQUEMLICHKEIT), C-64/02 P, nr. 39).
Het algemeen belang dat bij het onderzoek van elk van deze weigeringsgronden in aanmerking wordt genomen, kan eveneens – en moet zelfs – andere overwegingen weerspiegelen naar gelang van de betrokken weigeringsgrond (arrest 21 april 2004 Henkel/BHIM, C-456/01 P en C-457/01 P, r.o. 45 en 46; arrest 16 september 2004, SAT.1/BHIM, C-329/02 P, r.o. 25).
Het aan artikel 3, lid 1, sub c), van de eerste richtlijn 89/104/EEG ten grondslag liggende algemeen belang valt samen met de wezenlijke functie van het merk die daarin gelegen is, dat aan de consument of de eindverbruiker met betrekking tot de gemerkte waren of diensten de identiteit van de oorsprong wordt gewaarborgd, in dier voege dat hij deze zonder gevaar voor verwarring van waren of diensten van andere herkomst kan onderscheiden en dit algemeen belang ziet op de noodzaak dat de beschikbaarheid van tekens van een bepaalde categorie niet ongerechtvaardigd moet worden beperkt voor de andere marktdeelnemers die waren of diensten aanbieden van het type waarvoor de inschrijving is aangevraagd (arrest 16 september 2004, SAT.1/BHIM, C-329/02 P, r.o. 26 en 27).
Het aan artikel 3, lid 1, sub c), van de eerste richtlijn 89/104/EEG en aan artikel 7, lid 1, sub c) van verordening nr. 40/94, dat identiek is, ten grondslag liggende algemeen belang houdt in dat tekens of benamingen die de kenmerken van waren of diensten beschrijven waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder vrij moeten kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet derhalve dat die tekens of benamingen op grond van hun inschrijving als merk aan een enkele onderneming worden voorbehouden (zie onder andere arrest DOUBLEMINT 23 oktober 2003, BHIM/Wm.Wrigley, C-191/01 P, r.o. 31; arrest 4 mei 1999, WINDSURFING CHIEMSEE, C-108/97 en C-109/97, r.o. 25; arrest 8 april 2003, Linde e.a., C-53/01 t/m C-55/01, r.o. 73).
5. In zijn arrest DOUBLEMINT van 23 oktober 2003 (r.o. 32) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen het volgende overwogen:
Voor een weigering van inschrijving door het BHIM op grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 is het niet noodzakelijk dat de in dat artikel bedoelde tekens en aanduidingen waaruit het merk is samengesteld, op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk worden gebruikt voor de beschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag is ingediend, of van kenmerken van deze waren of deze diensten. Zoals uit de formulering van deze bepaling blijkt, is het voldoende dat deze tekens en aanduidingen hiertoe kunnen dienen. De inschrijving van een woord als merk moet dan ook op grond van deze bepaling worden geweigerd indien het in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt. (onderstreping door het Hof)
Dit standpunt van het Hof is in zijn arresten BIOMILD (HvJEG 12 februari 2004, C-265/00) en POSTKANTOOR (HvJEG 12 februari 2004) bevestigd.
In laatstgenoemd arrest heeft het Hof het volgende aangegeven:
Artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat een merk bestaande uit een woord waarvan elk bestanddeel beschrijvend is voor kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, zelf beschrijvend is voor kenmerken van deze waren of diensten in de zin van deze bepaling, tenzij het woord merkbaar verschilt van de loutere som van zijn bestanddelen. Daarvoor moet het woord ofwel door de voor deze waren of diensten ongebruikelijke combinatie een indruk wekken die ver genoeg verwijderd is van de indruk die uitgaat van de eenvoudige aaneenvoeging van de benaming van de bestanddelen, zodat dit woord meer is dan de som van zijn bestanddelen, ofwel moet het woord zijn gaan behoren tot het normale spraakgebruik en aldaar een eigen betekenis hebben gekregen, zodat het voortaan losstaat van zijn bestanddelen. In dit laatste geval dient dan te worden onderzocht of het woord dat een eigen betekenis heeft gekregen, niet zelf beschrijvend is in de zin van die bepaling. (onderstreping door Hof)
Een verschil wordt als merkbaar beschouwd, wanneer het betrekking heeft op belangrijke elementen van de vorm of de betekenis van het teken. Wat de vorm betreft, zal er slechts een dergelijk verschil zijn indien het neologisme door de ongebruikelijke of fantasievolle aard van de combinatie sterker is dan de som van de woorden ervan. Wat de betekenis betreft, zal het verschil slechts merkbaar zijn indien hetgeen door het samengestelde teken wordt opgeroepen, niet volledig overeenkomt met de som van de aanduidingen van de beschrijvende bestanddelen. (conclusie 31 januari 2002 van Advocaat-Generaal COLOMER, KPN Nederland / BMB (POSTKANTOOR), nr. 70, conclusie 14 mei 2002 van Advocaat-Generaal COLOMER, C-104/00, DKV Deutsche Krankenversicherung/BHIM (COMPANY LINE) nr. 51; conclusie Advocaat-Generaal JACOBS, 10 april 2003, BHIM/Wrigley (DOUBLEMINT). (onderstreping door het Hof)
Het merkbaar verschil moet meer dan minimaal zijn. (Conclusie Advocaat-Generaal JACOBS, 10 april 2003, BHIM/Wrigley (DOUBLEMINT), nr. 76).
Indien het uit een woordcombinatie samengesteld teken geen merkbaar verschil oplevert ten opzichte van zijn bestanddelen moet de inschrijving ervan geweigerd worden.
6. Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk dient rekening te worden gehouden met alle relevante factoren en met name met de eigenschappen die het merk van huis uit bezit, waaronder het feit, of het al dan niet een beschrijving bevat van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven (HvJEG 22 juni 1999, arrest LLOYD/KLIJSEN, op.cit., r.o. 28).
De rechtspraak aanvaardt dat het gebrek aan onderscheidend vermogen niet kan worden afgeleid uit een gebrek aan verbeelding noch uit een overmaat aan fantasie (arresten Gerecht van Eerste Aanleg 31 januari 2001 Taurus-Film/BHIM (Cine Action), T-135/99, Jur., p. II-379, nr. 31; Taurus-Film/BHIM (Cine Comedy), T-136/99, Jur., p. II-379, nr. 31 en 5 april 2001, Bank für die Arbeit und Wirtschaft/BHIM (EASYBANK), T-87/00, Jur., p. II-1259, nrs. 39 en 40).
De beoordeling van het onderscheidend vermogen dient niet in abstracto doch in concreto te geschieden. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden en de bijzonderheden van het geval (BenGH 26 juni 2000, CAMPINA MELKUNIE / BMB (BIOMILD), Jur. 2000, p. 25, nrs. 20 en 39; HvJEG 12 februari 2004 KPN/BMB, C-363/99, nrs. 29-37; conclusie Advocaat-Generaal COLOMER 31 januari 2002, C-363/99 KPN Nederland/BMB (POSTKANTOOR), nrs. 41-42).
7. De absolute gronden tot weigering van de inschrijving van een merk moeten beoordeeld worden in relatie tot de waren en diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd en in relatie tot de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van die waren of diensten.
Toepassing van de uitgangspunten op het onderhavige geval
8. In zijn weigeringsbeslissing heeft het BMB zich gebaseerd zowel op het gebrek aan onderscheidend vermogen (artikel 3, lid 1, b) van de richtlijn) als op het “beschrijvend” karakter (artikel 3, lid 1, c) van de richtlijn) van het gedeponeerde teken.
Met betrekking tot de absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub c) van de richtlijn
9. Niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of het tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten (artikel 3, lid 1, c) van de richtlijn; artikel 6 quinquies B, 2, van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom waarnaar artikel 6bis a) (oud) BMW verwijst.
Zoals hierboven is uiteengezet (punt 5) moet de inschrijving van een teken geweigerd worden indien het in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt (arrest DOUBLEMINT, reeds aangehaald).
10. Volgens het BMB bestaat het teken “Garden Trend” uitsluitend uit tekens of benamingen die kunnen dienen tot aanduiding van de bestemming en hoedanigheid van de waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd.
Het onderscheidend vermogen wordt beoordeeld in relatie tot de waren waarvoor het teken gedeponeerd is en in relatie tot de perceptie ervan door het relevante publiek, bestaande uit de consument van die waren of diensten.
De waren waarvoor de inschrijving van het merk “Garden Trend” is aangevraagd zijn de volgende: meubelen, spiegels, lijsten; van hout, kurk, riet, bies, teen, hoorn, been, ivoor, balein, schildpad, barnsteen, parelmoer, meerschuim, vervangingsmiddelen van al deze stoffen of van plastic vervaardigde producten voor zoverniet begrepen in andere klassen.
In casu bestaat het relevante publiek uit de gemiddelde consumenten in de Benelux, die geacht worden normaal geïnformeerd en redelijk omzichtige en oplettend te zijn.
11. Het teken “Garden Trend” is samengesteld uit twee termen, namelijk “garden” (Engels voor tuin) en “trend” (Engels en Nederlands voor tendens, mode, trek).
De voor de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het betwiste teken in aanmerking te nemen talen zijn het Nederlands en het Engels.
Het Nederlands is een van de officiële gesproken talen in de Benelux.
Hoewel de Engelse taal geen officiële taal in de Benelux is, moet in redelijkheid aangenomen worden dat het in aanmerking komend publiek in ieder geval een voldoende kennis van deze taal heeft zodat het in staat is het woord “garden” te begrijpen. In redelijkheid kan niet worden gesteld dat het in aanmerking komend publiek (namelijk die in de Benelux en dus niet Engelstalig) niet in staat is het woord “garden” (tuin) te begrijpen.
Voorts geldt, zoals hierboven is gesteld, dat het woord “trend” een woord van de Nederlandse taal is en “mode, trend, trek” betekent.
Verbonden aan het woord “garden” is het teken voor het Benelux publiek beschrijvend voor de waren in klasse 20 voor zover het betrekking heeft op een “tendens ten aanzien van de tuin”.
Het naast elkaar leggen van de termen “garden” en “trend” voor waren in klasse 20 zal door het relevante publiek worden opgevat als een verwijzing naar tuinmeubelen die in trek zijn.
12. In het kader van de toetsing van de vraag of het bewuste teken een merkbaar verschil oplevert tussen de woorden ende loutere som van zijn bestanddelen, wat veronderstelt dat het woord ofwel door de voor deze waren of diensten ongebruikelijke combinatie een indruk moet wekken die ver genoeg verwijderd is van de indruk die uitgaat van de eenvoudige aaneenvoeging van de benaming van de bestanddelen, zodat dit woord meer is dan de som van zijn bestanddelen (BIOMILD en POSTKANTOOR, reeds aangehaald), dienen de tekens waaruit het merk is samengesteld globaal te worden beoordeeld nu de gemiddelde consument gewoonlijk een merk als een geheel waarneemt en niet let op de verschillende details ervan (HvJEG, 11 november 1997, Puma / Sabel C-251/95, Jur. 1997, p. I-6191).
In het reeds aangehaalde arrest DOUBLEMINT is reeds beslist dat het niet noodzakelijk is dat de in dat artikel bedoelde tekens en aanduidingen waaruit het merk is samengesteld, op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk worden gebruikt voor de beschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag is ingediend, of van kenmerken van deze waren of deze diensten. Het is voldoende dat deze tekens en aanduidingen hiertoe kunnen dienen.
Beoordeeld moet worden niet alleen of een teken thans beschrijvend is, maar ook of in redelijkheid kan worden overwogen dat het betrokken teken in de toekomst geschikt wordt om eigenschappen of wezenlijke kenmerken van de betrokken waren of diensten aan te duiden.
13. In tegenstelling tot hetgeen Toomaxx aanvoert is het feit dat het teken (zoals Toomaxx beweert) een “lexicale
vondst” zou zijn op zich niet van aard om dat teken een onderscheidend vermogen te verlenen.
Daar elk bestanddeel van het teken de kenmerken van de waarvoor de inschrijving is aangevraagd (in casu is de term “garden” beschrijvend van de bestemming van de waren – namelijk tuinmeubelen – en is de term “trend” beschrijvend van de hoedanigheid van de waren – namelijk trendmeubelen, in zwang) beschrijft, moet nagegaan worden of de woordcombinatie “Garden Trend” een merkbaar verschil oplevert ten opzichte van de woorden waaruit het betwiste teken is samengesteld.
In casu levert deze combinatie geen merkbaar verschil op ten opzichte van de woorden waaruit ze is samengesteld.
Door het BMB wordt terecht aangevoerd dat het teken “Garden Trend” niet ongewoonlijks of onconventioneels heeft om het kenmerk, de bestemming of de hoedanigheid van de waren aan te duiden.
De combinatie “Garden Trend” voegt niets toe aan de som van de termen waaruit ze is samengesteld aangezien het betwiste teken betekent dat de genoemde waren waarvoor Toomaxx de inschrijving heeft aangevraagd bestemd zijn voor tuinen en “trendy” zijn en het teken “Garden Trend” automatisch door het relevante Benelux publiek in verband wordt gebracht met een dergelijke betekenis.
Het betreft een zin samengesteld uit volstrekt gebruikelijke termen die niets onderscheidends of ongewoonlijks hebben en a fortiori niets origineels of fantasierijks hebben.
De betekenis van het teken “Garden Trend” valt samen met de gebruikte termen om het kenmerk, de bestemming en de hoedanigheid van de waren waarvoor Toomaxx een inschrijvingsaanvraag heeft gedaan, aan te duiden.
Bijgevolg bestaat er geen merkbaar verschil in het teken “Garden Trend” tussen het nieuwe woord en de som van de bestanddelen ervan.
Daarnaast geeft Toomaxx niet aan hoe het woord een indruk zou wekken die die ver genoeg verwijderd is van de indruk die uitgaat van de eenvoudige aaneenvoeging van de benaming van de bestanddelen.
14. In tegenstelling tot hetgeen Toomaxx stelt hoeven de te weigeren depots niet “evident ontoelaatbaar” te zijn en het betwiste teken hoeft niet “ieder” onderscheidend vermogen te missen (HvJEG arrest KPN/BMB 12 februari 2004; Benelux-Gerechtshof 26 juni 2000, zaak A 98/2/14, Campina t. BMB).
15. Aan het feit dat het teken “Garden Trend” in andere landen is ingeschreven kan geen argument worden ontleend.
Immers, het is aan het BMB om het betwiste depot op zijn eigen merites en op grond van de in de Benelux toepasselijke rechtsregels te beoordelen. Zie terzake de rechtspraak van het HvJEG dat van oordeel is dat de inschrijving van een merk voor bepaalde waren of diensten in een lidstaat geen invloed heeft op het onderzoek dat een voor merkinschrijving bevoegde autoriteit in een andere lidstaat verricht met betrekking tot een aanvraag voor de inschrijving van een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het eerste merk is ingeschreven (HvJEG, 12 februari 2004, arrest POSTKANTOOR, dictum, 2).
16. Het merk, zoals het gedeponeerd is, is een woordmerk. In het depot wordt geen bijzonder beeldbestanddeel opgeëist.
In casu heeft de voor het bewuste teken gekozen grafische afbeelding niets ongewoonlijks.
Hoe dan ook, de voor het teken gekozen grafische voorstelling is niet van dien aard dat ze het betwiste teken onderscheidend vermogen geeft (zie GvEAEG 3 juli 2003, T 122/01, BEST BUY. Immers, het lettertype of de grafische voorstelling vormen niet op zich een element waardoor een teken onderscheidend vermogen verkrijgt (GvEAEG, zaak T/32/00 5 december 2000, ELECTRONICA; GvEAEG arrest BEST BUY, op. cit.; conclusie Advocaat-Generaal G. Cosmas 4 mei 1999 in de zaak C-108/97 HvJEG (Chiemsee); Gerechtshof Den Haag, zaak R03/371 30 oktober 2003, ICT).
17. Door het BMB wordt terzake terecht gesteld dat monopolisering van het teken “Garden Trend” niet gerechtvaardigd is want zulks zou een ongerechtvaardigde belemmering teweegbrengen voor concurrenten of derden die ook op de bestemming en de hoedanigheid van hun waren zouden willen wijzen. Het betreft een extra argument om de weigering tot inschrijven te verantwoorden.
In dit verband herinnert het Hof eraan dat het verbod op beschrijvende merken een algemeen belang nastreeft, volgens hetwelk tekens of benamingen die de categorieën van waren of diensten beschrijven waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder ongestoord moeten kunnen worden gebruikt. Zij kunnen dus niet aan een enkele onderneming worden voorbehouden (HvJEG 4 mei 1999, C-108/97, WINDSURFING CHIEMSEE).
18. Rekening houdend met het bovenstaande heeft het BMB terecht geweigerd het teken “Garden Trend” op grond van artikel 3, lid 1, sub c) van de richtlijn in te schrijven.
Met betrekking tot de absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b) van de richtlijn
19. Op grond van artikel 3, lid 1, van de richtlijn worden niet ingeschreven worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden (…) b) merken die elk onderscheidend vermogen missen.
In het bijzonder mist een woordmerk dat kenmerken van waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 3, lid 1, sub c, van de richtlijn, daardoor noodzakelijkerwijs elk onderscheidend vermogen voor deze waren of diensten in de zin van artikel 3, lid 1, sub b, van de richtlijn (HvJEG 12 februari 2004 C-363/99 arrest POSTKANTOOR, nr. 86).
20. Aangezien de inschrijving van het teken “Garden Trend” terecht op grond van artikel 3, lid 1, sub c) van de richtlijn is geweigerd, heeft het BMB zich eveneens terecht verzet tegen de inschrijving van het teken “Garden Trend” op grond van artikel 3, lid 1, sub b), van de richtlijn.
Om deze redenen, het Hof,
Verklaart het beroep ontvankelijk maar ongegrond.
Verwijst Toomaxx in de kosten.
Deze kosten bedragen 186 + 55,78 + 237,98 € wat haar betreft en 242,94 € wat het BMB betreft.
Aldus gewezen door:
Martine REGOUT, Raadsheer d.d. Voorzitter,
Henry MACKELBERT, Raadsheer,
Els HERREGODTS, Raadsheer,
Magistraten van de 9e kamer van het Hof van Beroep te Brussel, die overeenkomstig artikel 778 van het Gerechtelijk Wetboek aan de beraadslaging hebben deelgenomen, welke voor 6 september 2007 is beëindigd,
en
gezien de wettelijke verhindering van mevrouw de raadsheer Martine Regout om de uitspraak van het arrest bij te wonen, uitgesproken ter openbare burgerlijke terechtzitting van de negende kamer van het Hof te Brussel op 13-09-2007
overeenkomstig de beschikking van de heer Eerste Voorzitter van 13-09-2007 in toepassing van artikel 779 van het Gerechtelijk Wetboek,
waar aanwezig waren:
Henry MACKELBERT, Raadsheer,
Els HERREGODTS, Raadsheer,
Yves DEMANCHE, Raadsheer,
Patricia DELGUSTE, Griffier.
* * * * *