Uitspraak : 13 september 2001
Rekestnr. : R00/0926
HET GERECHTSHOF TE ‘s-GRAVENHAGE, vijfde civiele kamer,
heeft de volgende beschikking gegeven op het verzoek van :
De vennootschap naar Duits recht
HOLIDAY AUTOS GmbH,
gevestigd te München, Duitsland,
verzoekster,
(hierna ook te noemen : Holiday)
procureur : Mr H.J.A. Knijff
tegen
Het BENELUX-MERKENBUREAU,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
(hierna te noemen : het Bureau)
procureur : Mr C.J.J.C. van Nispen.
De procedure
Bij op 14 december 2000 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met twaalf producties) heeft Holiday het hof verzocht het Bureau te bevelen alsnog over te gaan tot inschrijving van het depot van het teken HOLIDAY AUTOS als woordmerk, met veroordeling van het Bureau in de proceskosten.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2001, waarbij partijen hun standpunten door hun raadslieden hebben doen toelichten aan de hand van pleitnotities. Het Bureau heeft daarbij nog vier producties, en Holiday nog twee producties in het geding gebracht.
Beoordeling van het verzoek
1. Het verzoekschrift is tijdig ingekomen.
2. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende :
a. Holiday heeft op 10 mei 1999 onder nummer 715 380 het teken HOLIDAY AUTOS als woordmerk gedeponeerd bij het Internationaal Bureau voor de Intellectuele Eigendom voor de volgende diensten in de klasse 39: Brokerage of rental cars and car rental
b. Het Bureau heeft bij brief van 18 januari 2000 laten weten de inschrijving van het internationale depot voorlopig te weigeren.
Als reden heeft het Bureau opgegeven :
"Le signe HOLIDAY AUTOS est exclusivement descriptif pour l'espèce, la qualité ou la destination des services mentionnés en classe 39 pour autant qu'ils aient trait à des voitures pour les vacances (en anglais: holiday autos). Le signe est dès lors dépourvu de tout caractère distinctif tel que visé à l'article 6bis, par. 1er, sous a, de la Loi Uniforme Benelux sur les marques (. . )".
c. De gemachtigde van Holiday heeft tegen de voorlopige weigering bezwaar gemaakt bij brief van 13 juli 2000. Het Bureau heeft bij brief van 31 juli 2000 aan Holiday laten weten daarin geen aanleiding te zien zijn beslissing te herzien.
d. De gemachtigde van Holiday heeft bij brief van 2 augustus gevraagd (alsnog) een termijn te stellen voor het indienen van bewijsmateriaal voor de stelling dat het gedeponeerde teken is ingeburgerd. Het Bureau heeft bij brief van 10 augustus 2000 te kennen gegeven zulks te weigeren.
e. Het Bureau heeft (de gemachtigde van) Holiday bij brief van 17 oktober 2000 in kennis gesteld van zijn beslissing, inhoudende definitieve weigering van de inschrijving van het teken.
3. Holiday heeft het hof op de voet van artikel 6ter van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW) verzocht het Bureau te bevelen over te gaan tot inschrijving van het depot.
Zij stelt zich daartoe op het standpunt dat het door haar gedeponeerde woordmerk niet kan worden aangemerkt als een teken dat louter beschrijvend is en ieder onderscheidend vermogen mist voor de diensten waarvoor het is gedeponeerd.
4. Het Bureau bestrijdt het standpunt van Holiday en heeft verzocht het verzoek af te wijzen.
5.1 Het hof overweegt als volgt.
5.2 Bij zijn weigering het depot in te schrijven heeft het Bureau zich gegrond op het bepaalde in artikel 6bis, eerste lid onder a BMW.
Volgens die bepaling wordt de inschrijving geweigerd indien het gedeponeerde teken niet beantwoordt aan de in artikel 1 BMW gegeven omschrijving van een merk, 'met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6quinquies B, onder 2, van het Verdrag van Parijs mist.'
5.3 Laatstgenoemd artikel luidt - voorzover hier van belang - als volgt :
"B. Fabrieks- en handelsmerken, als in dit artikel bedoeld, zullen slechts in de volgende gevallen ter inschrijving geweigerd of nietig verklaard kunnen worden :
1. (. .)
2. wanneer zij elk onderscheidend kenmerk missen ofwel uitsluitend bestaan uit tekens of aanwijzingen welke in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de soort, de hoedanigheid, de hoeveelheid, de bestemming, de waarde, de plaats van de herkomst der waren of het tijdstip van voortbrenging, of gebruikelijk zijn geworden in de gangbare taal of de eerlijke en vaststaande gewoonten van de handel in het land waar de bescherming wordt gevraagd; (. .)"
5.4 Het hof overweegt als volgt. Het teken is samengesteld uit het woord "holiday" en het woord "autos". Het woord "holiday" is Engels voor vakantie(dag). Voor wat betreft het woord "autos" is van belang dat het, hoewel het teken als geheel ter beoordeling voorligt, afzonderlijk beschouwd is aan te merken als beschrijvend voor de diensten waarvoor het teken is gedeponeerd. Het in aanmerking komend publiek zal "autos" immers slechts herkennen als het (al of niet Engelstalige) meervoud van het woord auto, terwijl het teken is gedeponeerd voor het middels verhuur (of verhuurbemiddeling) 'aan de man brengen' van auto's.
Voorts zal het in aanmerking komend publiek het teken zo begrijpen, dat het woord "holiday" een nadere invulling geeft aan "autos", en wel zodanig dat het teken - in zijn geheel beschouwd - moet worden gelezen als "vakantie(dag) - auto's".
5.5 Aldus beschouwd, informeert het teken het in aanmerking komend publiek over de diensten waarvoor het is gedeponeerd en is het voor die diensten als beschrijvend aan te merken. Voor dit oordeel is voldoende dat van algemene bekendheid is dat de verhuur van auto's voor een belangrijk deel plaatsvindt voor vakantiedoeleinden. Het beschrijvende karakter ziet het hof voorts bevestigd in de - onweersproken - door het Bureau aangevoerde omstandigheid, die ook blijkt uit de door partijen in het geding gebrachte stukken, dat Holiday het gedeponeerde teken thans reeds voor haar activiteiten gebruikt, en zij zich daarbij juist toelegt op verhuur van auto's voor vakantiedoeleinden.
5.6 Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat, zoals Holiday aanvoert, het verband tussen de betekenis van het teken HOLIDAY AUTOS met de betrokken diensten te vaag of onbepaald is om daaraan een beschrijvend karakter te verlenen. Tevergeefs beroept Holiday zich er verder op dat het teken iets extra's zou hebben of associaties als "vrij" en "zorgeloos" zou oproepen. Naar het oordeel van het hof is daarvan in de gekozen combinatie van woorden geen sprake en informeert het teken over de diensten op een volstrekt eenduidige en niet ongebruikelijke of fantasievolle wijze. Het teken moet dan ook worden aangemerkt als louter beschrijvend voor de diensten waarvoor het is gedeponeerd. Voorzover Holiday betoogt dat het teken voor de diensten waarvoor het is gedeponeerd deels niet beschrijvend is, gaat het hof daaraan voorbij, nu het verzoek strekt tot het doen inschrijven van het gehele depot.
Niet relevant is tenslotte dat, naar stelling van Holiday, het teken is geregistreerd in tal van landen. Het antwoord op de vraag of het teken in de Benelux bescherming als merk toekomt, hangt niet af van de bescherming die daaraan in andere landen wordt gegeven. Het onderscheidend vermogen van het teken moet op zijn eigen merites voor de Benelux worden beoordeeld.
5.7 Holiday heeft er zich voorts op beroepen dat het teken onderscheidend vermogen heeft gekregen omdat het door langdurig gebruik is ingeburgerd. Het hof verwerpt ook deze stelling. Uit de door Holiday ter staving daarvan overgelegde correspondentie, contracten en brochures (die voor een deel kennelijk dateren van na depotdatum), blijkt wel dat Holiday sinds enige jaren actief is op de Nederlandse en Belgische markt, maar niet dat het teken HOLIDAY AUTOS door intensief en langdurig gebruik in de Benelux zodanig onderscheidende kracht heeft verkregen dat het als merk kan worden beschouwd.
7. Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het gedeponeerde teken elk onderscheidend vermogen mist voor de waren waarvoor het is gedeponeerd in de zin van art. 6bis, eerste lid onder a BMW.
8. De slotsom is dat het verzoek van Holiday moet worden afgewezen. Holiday zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
Beslissing
Het hof :
wijst het door Holiday verzochte af
verwijst Holiday in de kosten van de procedure en begroot deze tot op deze uitspraak aan de zijde van het Bureau op ƒ 2175,–.
Deze beschikking is gegeven door Mrs Fasseur-van Santen, Van Sandick en Kiers-Becking, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.
Voor Grosse: Uitgegeven aan mr C.J.J.C. van Nispen
Procureur van verweerder.
De Griffier van het Gerechtshof te 's-Gravenhage